Portret van een paar als Isaäc en Rebecca, bekend als ‘Het Joodse bruidje’ ca 1665
Het Joodse bruidje
Bertus Aafjes
Hij is een rijpe peer. Zij is een rijpe appel.
Hij is herfstgoud. Zij is oktoberrood.
De verf werd vlezig als gerimpeld fruit.
Daarboven staan de stelen der gezichten,
beglansd als van een peer, begloeid als van een appel
Hij is herfstgoud. Zij is oktoberrood.
Onder haar kleed verscholen duikt Suzanna.
Haar lieve ouderling tast naar het bad,
want naakt is zij zo ongebruikt en wit;
daar bloeit de naaktheid nog der witte rozen,
die in de herfst, door vroege vorst geteisterd,
slechts halverwege opengaan, bleek bloot,
met tranen aan zich om het ongerepte,
om het volmaakte van de onvolmaaktheid.
– Een stem schreeuwt van de kansel van de kerk,
vervloekt de rozen, die de herfstwind spaarde,
oreert de rozen om tot bleke duivels
en doet de hoeven en de dorens dansen.
– Maar eeuwig rijpt het fruit der herfst en rimpelt.
Portret van een paar als Isa
äc en Rebecca, bekend als ‘Het Joodse bruidje’
Olieverf op doek, 121,5 x 166,5 ca 1665
Rijksmuseum Amsterdam
Dit schilderij kreeg in de 19de eeuw de titel ‘Het Joodse bruidje’, toen men in de man een vadder zag die zijn dochter ter gelegenheid van haar huwelijk een ketting omhing.
Tegenwoordig beschouwt men het als het portret van een paar, waarschijnlijk voorgesteld als de aartsvader Isaäk met zijn bruid Rebecca.
Behalve Bertus Aafjes, S. Vestdijk, Pierre Kemp en Lenze l. Bouwers schreven Frans Babylon en Hein Boeken nog een vers over ‘Het Joodse bruidje’. De bekendste dichtregels gewijd aan dit schilderij zijn van Ed. Hoornik in Rijksmuseum’ uit ‘Mattheus'(1938):
En al wat vrouw is vrucht en rijpen,
is licht geworden; zie, de bruid,
hoe klaar moet hij ’t ineens begrijpen:
dit is geen droom, dit is het fruit.
( … )
dit is de vrouw, dit is het ganse,
dit is … dit is de Joodse bruid.
Net als Hoornik bedient Aafjes zich van fruitteelt-metaforen om het schilderij te duiden. Hij vergelijkt het bruidspaar met Suzanna en de ouderling(en) en geeft zodoende aan het portret, en meer speciaal aan het gebaar van de man, een uitgesproken seksuele lading.
zie ook:
Rembrandt – Aafjes, Rembrandt – Baeke, Rembrandt – Balkt, Rembrandt – Barnas, Rembrandt – Bernlef, Rembrandt – Boeken, Rembrandt – Brabander, Rembrandt – Brassinga, Rembrandt – Bruinja, Rembrandt – Claus, Rembrandt – Decker, Rembrandt – Emmens, Rembrandt – Enquist, Rembrandt – Gerhardt, Rembrandt – Gerlach, Rembrandt – Harmens, Rembrandt – Herzberg, Rembrandt – Hofman, Rembrandt – Kemp, Rembrandt – Knibbe, Rembrandt – Kopland, Rembrandt – Meekers,Rembrandt – Menkveld, Rembrandt – Moeyaert, Rembrandt – Schiferli,Rembrandt – Schulte-Nordholt, Rembrandt – Soepboer, Rembrandt – Spinoy, Rembrandt – Tentije,
Rembrandt – Vestdijk, Rembrandt – Vestdijk02, Rembrandt – Vestdijk03 Rembrandt – Wissen.
Gedichtencyclus Rembrandt en de Engelen