Rembrandt van Rijn ‘Batsheba’
Rembrandt
Hans Andreus
1 Bij een tekening
Oosters hangt in de lucht.
In het halve licht van de aarde
staan de figuren op het erf.
Alleen de moeder zit, haar trekken
bewegingloos; haar armen
echter beschermen
en spreken tot het kind,
dat zij in haar schoot houdt.
De vader, onder zijn tulband
en met gebarende handen,
waarom vraagt hij: om onderdak? brood?
De boer met de spade kijkt en wacht
zijn eigen antwoord af,
terwijl het paard zo rustig staat
als een hollands paard,
de grijsaard, over de staldeur hangend,
alles wantrouwt en de kip
wormen pikt.
Maar zelfs de berg,
de lage berg op de achtergrond,
schier teken van de hemel,
is vanzelf en het oog vertrouwd.
Want alles wat hier gebeurt,
het is allang gebeurd.
2 Bij een ets
Hier staan de buurtbewoners
weer schilderachtig afgebeeld,
maar onwaarschijnlijk veranderd.
Toch dezelfden, maar ouder
van tijd en bijna wijzer
van haast geen tijd meer.
In het midden d eman die predikt.
De kruisigingen zijn ver.
3 Bij een schilderij
Niets dan het zwartste vlak.
Men moet de ogen scherpen
Om het voorgestelde te zien:
een zwart kleed uitgespaard in zwart
en daarboven het kleine
wijze hoofd van de wijsgeer.
Maar waarin is hij wijs?
Ik dacht:
in het niets meer willen weten,
in de armoe van zijn kennis:
het boek hem een ornament,
oudergewoonte,
maar hij gelooft zich al zo lang
niet meer.
Hij is te oud en te moe om te reizen
binnen of buiten zijn lichaam.
Hij wacht kalm en zonder hoop
op een schijn van kans.
Rembrandt van Rijn ‘Hendrickje Stoffels’ tekening