Inzicht in Delft, met de kraam van de muziek-
instrumentenverkoper (Carel Fabritius) (I)
H.H. ter Balkt
Delft was inniger dan Amsterdam, ik verliet
Rembrandt de geldwolf, zijn beslijkt palet en al
dat bruin, als turfbergen dampend ten hemel.
Hier slaan de huizen het licht niet tot munt,
hier zijn de grachten lieflijker, één leid ik
er rondom de Nieuwe Kerk, devotie van de huizen
straalt in de zilveren halo van de historie. ’t Is
of de boom opspringt bij de deemoedige keien.
De muziekinstrumentenverkoper onder zijn hoed,
ben ik niet. Uithangbord van welke handel. En
zwarte houten traliën, tussen welke werelden.
Het jaar is 1652, iets viel al stil in die tijd;
geen koper nadert over de keien de luit, muziek
diep in slaap in de snaar gekeerd naar de muur.
Inzicht in Delft, met de kraam van de muziek-
instrumentenverkoper (Carel Fabritius) (II)
H.H. ter Balkt
Misschien tonen Antoni van Leeuwenhoeks lenzen
wat er op het uithangbord staat (De Vliegende Vos
of krioelende soldeniers, geharnaste bacteriën.)
De verlaten keien – zonder schaduw – op het plein
wazig van hitte als de kerk liggen in een sikkel
om dat oude hart. De grafstenen zijn muisgrijs
als het plein, als Blaeu’s wereldkaart: de muur.
Een houten maan leunt fonkelend aan het heelal.
Jullie, luit, vedel en violoncel zien uit. Vermeer
schildert mijn licht na, vermeerdert zijn roem,
maar wie kan het zwijgen begrijpen dat ik hier
verf, en waarom, het geruis voor de storm, of
luiden de klokken een andere tijd. Werpt de wand
roerloos aanzeggingen van oorlog over de gracht?
Zelfportret ?
Zelfportret 1645
Carel Fabritius Puttertje of Distelvink 1654
Onthoofding van Johannes de Doper