Liliane Vertessen, Blue Feathers (1978)
Dirk van Bastelaere
De deur werd opengetrapt.
Of ze iedereen behalve mij had verwacht.
Ik kan haar ribben tellen.
Terwijl ik de ruiker, de rozen, aanbied
In die tijd moet ik wel zijn veranderd:
Straks hangt ze voorover, gesteund
Op het bad. Dan door de benen, de rug en de rug nat.
En ook dat haar, een vracht raafblauwe veren
Die ons bedekt en het begint weer.
De deur en zijn kraken,
Ik word zo gehad.
Dat ik me snel vergewis van een jukbeen,
Nu alles is, alsof het is,
En dat zit aan een mens, dat weerlegt hem.