Edgard Tytgat – ‘Overspelige vrouw – ‘Adulterous woman’ (1949)
 
Erik Bindervoet over Edgard Tytgat
Bij een tentoonstelling van Edgar Tytgat in het Stedelijk Museum in Schiedam
 
Erik Bindervoet
 
Als het goed is
Ben je je hele leven bezig
Te herwinnen
Wat je als kind deed
Zonder erbij na te denken.
Neem nou, bijvoorbeeld, Edgar Tytgat.
Kijk, daar staat hij, in z’n warme, geruite pantoffels,
Drie meter boven de grond
Op de drempel van droom en realiteit
In de bouwput die hij gaat vullen, plaveien,
Met beelden, verhalen, meisjeskonten en verbeelding.
Zijn vrouw hangt uit het raam
Waardoor ze naar binnen is gekomen,
Op een wolk,
In de Terkamerenstraat 262 in Sint-Lambrechts-Woluwe,
Woluwe-Saint-Lambert,
Afgezet door een vreemdsoortig luchtschip –
Raket, ruimtelaboratorium,
Teletijdmachine en linnenkast tegelijk –
Aan haar haren opgetild door twee engeltjes
Die Lara en Yara heten
En net hebben ontbeten
(Rolmops, tuinbonen, pannenkoekjes met pindakaas).
Uit hun mond stromen enge, paarse emoties
Die de schilder goed kan gebruiken voor zijn autobiografie.
Hij begint meteen
Want hij was al aan het werk,
Hij houdt van zijn werk
En hij is bijzonder goedgeluimd vandaag,
Zijn vlinderdas krult ervan.
Kijk, dit is het eerste plaatje:
Een stoel
Met allemaal uitgetrokken kleren eroverheen.
Op de zitting ligt een uitnodigende zonnehoed.
Een paraplu leunt ontspannen tegen een harde stoelpoot,
Alsof ie daarvoor bedoeld is
En niet om de regen te weren
Of buiten de deur te houden of zo.
Maar zo kijkt de schilder tegen de dingen aan,
Tegen de wereld en tegen de dingen in de wereld.
Niets is wat het lijkt
En alles is
Wat het is.
Hij besluipt zijn onderwerp
Als een lachende slang zijn prooi
En zijn hand loert mee.
Dag, dingen!
Ik ga jullie eens even verwennen in mijn binnenste
En dan verteren.
Nu begint hij aan het tweede plaatje.
Het is een stripverhaal –
Er zit een dwingende,
Maar niet per se logische of hiërarchische volgorde in.
Elk plaatje is een venster
Op een essentiële ontwikkeling in het verhaal
Of het personage.
Niet voor niets woont en werkt de schilder
In het chique oosten van Brussel
Op een boogscheut afstand
Van kunstbroeders Hergé en E.P. Jacobs.
Het meisje is verlegen,
Net als de schilder
Die haar net zo schuchter schildert
Als zij kan kijken,
Langs de schilder,
Langs ons,
Naar een verdwijnpunt achter ons.
Ze poseert voor de eerste keer.
Net had ze haar sokken nog aan,
Haar onderbroek lag al op haar voeten,
Maar ze kleedde zich nog niet helemaal uit,
Aan, uit, aan, uit, aan, uit,
Met haar hemmetje verborg ze haar schaamte
En de haartjes op haar foef
Of althans, dat probeerde ze…
Vergeefs, o vergeefs!
O, al die moeite vergeefs!
Dag, haartjes!
Ik ga jullie fijn verwerken in het binnenste van mijn penseel
Totdat alle gêne is opgezogen in de vleesetende bloem
Die het leuke meisje op haar hoofd draagt!
Uh…
Ze weet het niet,
Ze twijfelt nog,
Ze durft niet,
Ze aarzelt, ze wikt en ze weegt,
Ze doet het wel,
Niet, wel, niet, wel, niet, wel…
Nee, toch maar niet,
Nee, toch wel…
Nu ligt ze bloot op de divan,
In een privécollectie.
Plaatje drie, een flash back:
Zijn vader vindt het niet goed
Dat hij naar de kunstacademie gaat.
Dat doe je er maar bij als hobby.
Word maar horlogemaker
Of lithograaf, net als je vader.
We hebben al een kunstenaar in de familie
En één is meer dan genoeg.
Bovendien is je broer Médard er een
Die z’n vak verstaat.
Die kán wat.
Jij niet. Jij bent een prutser.
Ga maar keukentjes witten.
Plaatje vier: hij gaat het huis uit.
Plaatje vijf: er wordt een offer gebracht.
Kromzwaarden worden geslepen,
Tanden getrokken.
Het meisje wordt in gaasverband gewikkeld
En in zee gegooid
Nadat eerst een been is geamputeerd
En aan de wetenschap geschonken
Om een gunstige wind af te smeken.
De pop van het meisje zit verontwaardigd afgedankt
Op de grond.
De vrouw van de schilder, Maria,
Geboren Demesmaeker,
Rookt een sigaretje
En zet een kopje thee
In de keuken.
Plaatje zes: acht dames op een rij,
Op een stoel, in oorlogstijd.
Ze verdienen straf
En die gaan ze krijgen ook.
Vooral hun genitaliën
En secundaire geslachtskenmerken
Krijgen ervan langs.
De strafmaat wordt bepaald
Door de kaart die wordt getrokken
Door twee monniken.
De schommel! De kooi! De bolderkar met de beer!
De klauwhamer! Het vogelkooitje!
De draaimolen! Genade!
Plaatje zeven: de monniken
Worden wandelen gezonden naar de hel,
Begeleid door twee duiveltjes met krulstaarten.
Ze heten Oki en Doki
En het zijn volle neven van Charlie Chaplin en Landru.
Plaatje acht: buiten.
De duinen bij Cadzand.
Een van de badhokjes staat uitnodigend open.
Scheepjes in de verte.
Een schuit van faience.
De Vliegende Hollander.
Adam en Eva.
Een kinkhoorn. Een zeester.
Een schildpadje. Een paard.
Een gevallen engel met zijn gezicht in het zand.
Nee, beter opletten,
Het is Icarus natuurlijk.
De nacht valt.
Een olifant in de bosjes.
Er hangt castratie in de lucht.
Nog een paard, grijnzend.
Plaatje negen: een wandtapijt.
Iemand fluistert:
– De slaap van de vrouwen doet de mannen dromen.
Plaatje tien: de climax!
Jongetje valt flauw in carrousel!
Voor zijn leven wordt gevreesd!
Moeder geeft zijn mooie kastanjebruine kostuumpje
Met de eveneens kastanjebruine muts met zwarte linten
Alvast aan een buurjongetje.
Edgar heeft er toch niets meer aan.
Een haarknipper komt om een engeltje van hem te maken.
In bed
Kijkt het jongetje
Naar buiten
En begint te schilderen,
Zonder erbij na te denken.
 
Edgard Tytgat – ‘Begeerte en wroeging’ – ‘Desire and remorse’ (1941)