Dante Gabriel Rossetti ‘A Portrait’ 1869
Sonnet
Aan D.G. Rossetti voor zijn portretstudies naar mevrouw Morris
P.C. Boutens
O water in den avond onbewogen,
Waarvoor de ziel haar schoonsten dorst bewaart
Door liefde en lust wier kussen haar bedrogen,
Door ’t eenzaam zwerven over troostlooze aard
Meer dan der wijsheid ijdele vertoogen,
Meer dan de bloemen langs den weg gegaard:
Eén late glimlach en éen blik der oogen,
Die aan de ziel de ziel zelf openbaart!
De middag neigde al toen gij ’t eerst kwaamt lenen
Over den spiegel: als een mist doorschenen
Ging heel ’t verleden op in heerlijkheid:
Uw rijpe kracht won jeugds verrukking weder:
Uw oogen hebben van vervoering teeder
Elk gouden uur in dit gelaat geleid.
Dante Gabriel Rossetti Jane Morris |
Interpretatie van het ‘Sonnet Aan D.G. Rossetti voor zijn portretstudies naar mevrouw Morris
‘
Sonnet Aan D.G. Rossetti voor zijn portretstudies naar mevrouw Morris
P.C. Boutens
1 O water in den avond onbewogen,
2 Waarvoor de ziel haar schoonsten dorst bewaart
3 Door liefde en lust wier kussen haar bedrogen,
4 Door ’t eenzaam zwerven over troostlooze aard…
5 Meer dan der wijsheid ijdele vertoogen,
6 Meer dan de bloemen langs den weg gegaard:
7 Eén late glimlach en éen blik der oogen,
8 Die aan de ziel de ziel zelf openbaart!
9 De middag neigde al toen gij ’t eerst kwaamt lenen
10 Over den spiegel: als een mist doorschenen
11 Ging heel ’t verleden op in heerlijkheid:
12 Uw rijpe kracht won jeugds verrukking weder:
13 Uw oogen hebben van vervoering teeder
14 Elk gouden uur in dit gelaat geleid.
Jane Morris |
“Het ‘Sonnet / Aan D.G. Rossetti voor zijn portretstudies naar mevrouw Morris’ kan een beeldgedicht worden genoemd omdat met de titel wordt verwezen naar beeldende kunst: het is geschreven voor ‘portretstudies naar mevrouw Morris’. Voor Rossetti was het portret de kunstvorm die, in de woorden van Helsinger, ‘most concentrates, most saturates itself […] with issues of ‘truth’’, en het was dan ook het genre waar hij als schilder het meest in werkte. Jane Morris (de vrouw van Rossetti’s vriend en kunstbroeder William Morris) tekende en schilderde hij talloze malen, vooral in de laatste fase van zijn kunstenaarschap. De tekeningen die het beste geassocieerd kunnen worden met de ‘portretstudies’ uit de titel van Boutens’ sonnet zijn de rond 1870 ontstane portrettekeningen van Jane – onder andere naar aanleiding van een reeks foto’s – waarvan het merendeel in kleurkrijt en pastel op lichtgroen papier is gemaakt. Het zijn studies van hetzelfde formaat als de schilderijen, en kunnen ook als onafhankelijke werken worden beschouwd. De centrale positie die het gelaat op deze portretstudies inneemt en het feit dat zowel de kleding als de omgeving van het model onuitgewerkt zijn gebleven, komt overeen met de accenten die Boutens in zijn gedicht heeft gelegd. In het ‘Sonnet / aan D.G. Rossetti’ wordt een mystieke ervaring of openbaring op symbolistische wijze verwoord. De twee kwatrijnen kunnen gezien worden als een inleiding op het visioen dat in de terzetten wordt beschreven: ze geven een indicatie van een tijd, een plaats en de manier waarop een mystieke openbaring kan geschieden en benadrukken het contrast tussen het aardse of lichamelijke leven en het bovenaardse leven of zielenleven. Uit de eerste twee regels blijkt dat ‘de ziel’ haar ‘schoonsten dorst’, haar meest zuivere, geestelijke begeerte, bewaart voor ‘water in den avond onbewogen’, waarmee mogelijk het gladde wateroppervlak van een meer of een zee bedoeld is. Daar zal zich uiteindelijk ‘de ziel zelf’ openbaren, zo blijkt uit regel 8. Met ‘de ziel zelf’ wordt hier waarschijnlijk, geheel in overeenstemming met de traditie van het fin de siècle, iets abstracts en metafysisch aangeduid: het wezen van alle dingen of een goddelijke, transcendente ziel. De openbaring van ‘de ziel zelf’ geschiedt via ‘Eén late glimlach en éen blik der oogen,’(r. 7). Misschien openbaren die ogen en glimlach zich via het onbeweeglijke wateroppervlak aan ‘de ziel’. De ‘schoonsten dorst’, het verlangen naar een ander en een hogere werkelijkheid, wordt dan letterlijk via het water gelest. Voordat het zover is, moet ‘de ziel’ echter nog ‘door’ het aardse leven heen, dat negatieve connotaties krijgt, zo blijkt uit de regels3 t/m 6: aardse liefde en lust zijn bedrieglijk en impliceren geen ware liefde (r.3). Aards leven is bovendien eenzaam, doelloos en vreugdeloos (r. 4). Aardse ‘vertogen’, verhandelingen met een maatschappelijk belang, zijn ‘ijdel’ en dus zonder betekenis (r. 5). En ‘de bloemen langs den weg gegaard’ (r. 6), die hier mogelijk symbool staan voor alles wat men in het leven (op de levensweg) aan ‘bloemen’ vergaart in de zin van geestelijk en tastbaar bezit, bieden de ziel evenmin voldoening en openbaren haar niets wezenlijks. De momentane, visioenachtige waarneming van één glimlach en één blik, geeft daarentegen toegang tot hetgeen waarnaar het meest verlangd wordt. Het is de vraag van wie of wat de ‘late glimlach’ en de ‘blik der oogen’ uit regel 7 afkomstig zijn. Doordat ogen en een glimlach kunnen worden geassocieerd met een gelaat, kan hier een verband worden gelegd met de portretstudies naar Jane Morris uit de titel. Rossetti benadrukte de ogen van Jane meestal sterk en tekende ze groot in verhouding tot de rest van haar gezicht. Ze symboliseerden voor Rossetti het geestelijke of spirituele en hadden voor hem een openbarende kracht. In de portretten van Jane Morris lijkt een mystieke openbaring van de ziel via het lichamelijke tot stand te komen. Deze kunstwerken getuigen volgens Casteras van een ‘double vision, one which […] recombines the real and imaginaryworlds into a transformed image that partakes of both spheres.’ Net als het contact met een hogere werkelijkheid via portretten van Jane Morris tot stand kan komen, wordt in Boutens’ gedicht via gelaatsaspecten een glimp van ‘de ziel zelf’ opgevangen. De ‘late glimlach’ is echter minder makkelijk te interpreteren in het licht van Rossetti’s portretten, omdat Jane Morris op portretten van haar nooit glimlachend staat afgebeeld. Op vrijwel alle portretten die Rossetti van Jane maakte, springt een sterk aangezette, wulpse mond in het oog. De sensualiteit van de mond contrasteert met de afwezige, mysterieuze blik van de ogen, waardoor een evenwicht tussen het lichamelijke en het geestelijke ontstaat. In Boutens’ sonnet is echter niets van die vrouwelijke sensualiteit terug te vinden. De glimlach in zijn gedicht roept eerder transcendente associaties op. Betrekken we echter Rossetti’s dichtwerk erbij, dan blijkt dat Rossetti in het beeldsonnet ‘The Portrait’ ook spreekt van een ‘sweet smile’, terwijl de vrouwen op de schilderijen waarbij het mogelijk geschreven is geen van allen lachen of glimlachen.16 In beide gevallen zou de glimlach symbool kunnen staan voor een gelukzalige of mystieke zijnstoestand van de geportretteerde. Na regel 8 volgt een wending. In de terzetten, die samen een laatste zin vormen, lijken we in het moment te worden gezogen waarop de openbaring van ‘de ziel zelf’ zich voltrekt. Aan het einde van de middag komt er een ‘gij’ over een ‘spiegel’ leunen, waarna het besef van tijd, van verleden, heden en toekomst, vervaagt en een moment van heerlijkheid wordt beleefd. De introductie van een ‘gij’ roept de vraag op wie daarmee wordt aangeduid en of de ‘late glimlach’ en de ‘blik der oogen’ uit regel 6 aan de ‘gij’ of aan een ander toebehoren. Een eerste mogelijkheid is dat ‘gij’ hier verwijst naar Rossetti, de kunstenaar aan wie dit sonnet, gegeven de titel, geschreven is. Mogelijk wordt hier het beeld gewekt van de schilder die kijkt naar zijn model, haar ‘spiegelt’ in een portret en via haar afgebeelde gelaat een inkijkje kan geven in de ziel en een hogere werkelijkheid toegankelijk weet te maken. Rossetti’s ‘rijpe kracht’ als schilder zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat Jane op portretten van haar ‘jeugds verrukking’ herwint. Door naar Jane te kijken (‘uw oogen’ uit regel 13 zijn dan ook die vanRossetti), raakt de schilder in ‘vervoering’ (wat in deze interpretatie kan verwijzen naar mania, een platonische bewoording voor de goddelijke inspiratie van de dichter) en is zodoende in staat ‘elk gouden uur’, elk hemels, onbezorgd, mystiek moment, in het geportretteerde gelaat te leiden en daaruit te laten spreken. De ogen en de glimlach uit regel 7 behoren in deze interpretatie niet tot de ‘gij’, maar tot degene die door Rossetti is verbeeld en wiens ‘gelaat’ door zijn kunstenaarshand en visionaire blik mystieke openbaringskracht heeft gekregen. Een tweede interpretatiemogelijkheid is dat de ‘late glimlach’ en de ‘blik der oogen’ uit regel 7 evenals de ‘oogen’ en het ‘gelaat’ uit regel 13 en 14 wel aan de ‘gij’ toebehoren. Via de ogen, de glimlach en het ‘gelaat’ van de ‘gij’ openbaart zich dan ‘de ziel zelf’ aan ‘de ziel’. Mogelijk wijst het feit dat van de ‘gij’ alleen het gelaat (r. 14) zichtbaar wordt op een verband met Rossetti’s portretstudies naar Jane Morris. De afwezige, naar binnen gekeerde blik van Jane correspondeert met de ‘oogen’ van de ‘gij’ in het sonnet (r. 13), die ‘van vervoering teder’ zijn, wat eveneens een mystieke staat suggereert. Deze overeenkomst tussen woord en beeld kan geïnterpreteerd worden als een aanwijzing voor het idee dat het gelaat van de ‘gij’, dat zich in het sonnet openbaart, op de portretten van Jane Morris staat afgebeeld. Via deze kunstwerken zou dan ‘de ziel zelf’ geopenbaard worden. Het zien van het gelaat heeft het effect van het wegvallen van tijd, het opgaan van het verleden in mist en in heerlijkheid, en de beleving van ‘elk gouden uur’ in dit ene mystieke moment. In Rossetti’s gedicht ‘The Portrait’, dat door Boutens is vertaald, ziet een kunstenaar zichzelf weerspiegeld in het glas dat over het portret van zijn dode geliefde heen zit. Zo vermengt zich zijn spiegelbeeld met het beeld van de geliefde, en kunnen ze één worden op aarde, via kunst. In Boutens’ sonnet wordt met het woord ‘spiegel’ eveneens de suggestie gewekt dat via een beeltenis, een spiegeling (die mogelijk via water tot stand komt), een mystieke eenheid kan ontstaan tussen twee zielen of tussen het aardse en het hemelse, en er iets van ‘de ziel zelf’ voelbaar wordt.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de belangrijkste link tussen Boutens’ sonnet en Rossetti’s portretstudies naar Jane Morris is dat de ziel, het hogere zich openbaart via een gelaat, via het lichamelijke. Ook wordt het visionaire, mystieke element, dat in portretten van Jane Morris steeds aanwezig is, in Boutens’ sonnet gethematiseerd. De woorden ‘water’ en ‘spiegel’ en de verwijzing naar beeldende kunst in de titel wijzen er bovendien op dat de ‘glimlach’, de ‘blik der oogen’ en het ‘gelaat’ indirect worden waargenomen. De ‘gij’ verschijnt wel in een lichamelijke gedaante maar blijft (net als in kunst) immaterieel, op afstand, transcendent, en juist daardoor veroorzaakt zijn of haar verschijning een verbinding van het aardse en het eeuwige. De indirecte, visionaire waarneming van iets universeels via een gelaat is een thema dat door de verwijzing naar beeldende kunst in de titel op de voorgrond treedt. Een andere interessante overeenkomst tussen het gedicht en de portretstudies is dat in beide kunstwerken één moment is vastgelegd. Er worden in het sonnet wel tijdsindicaties gegeven (de openbaring van ‘de ziel zelf’ vindt plaats aan het eind van de dag), maar de openbaring zelf beslaat slechts één enkel moment. ‘A sonnet is a moment’s monument’, zo luidt een dichtregel van Rossetti. Een monument voor een mystiek moment, dat is ook wat Boutens met zijn ‘Sonnet / aan D.G. Rossetti’ heeft gemaakt. Door het visioen in een gedicht vast te leggen, kan het voortaan op elk moment, viade poëtische taal, opnieuw worden beleefd.
Kan Boutens’ ‘Sonnet / aan D.G. Rossetti’ in een of meerdere categorieën beeldgedichten uit het schema van Kranz worden geschaard? Vier categorieën komen mijns inziens in aanmerking. In de eerste plaats past dit gedicht binnen de categorie van de cumulatieve beeldgedichten, die Kranz wel noemt maar niet in zijn schema opgenomen heeft. Boutens’ gedicht is immers geschreven bij meerdere portretstudies naar mevrouw Morris. Het lijkt mij overigens niet zonder reden dat Boutens het beeld in de titel van zijn sonnet niet specifieker heeft benoemd. Hij wilde niet zozeer een gedicht schrijven bij of over deze portretten, maar heeft de idee die zijn gedicht uitdraagt slechts willen versterken door een verwijzing naar portretstudies die een verwant idee verbeelden: alle verschaffen toegang tot de ziel. In de tweede plaats vertoont het sonnet kenmerken van een meditatief beeldgedicht: de in de titel genoemde portretstudies lijken in verband te staan met visionaire ervaringen, openbaringen van het hogere, de ziel, en lijken deze zelfs op te wekken. De innerlijke zielservaringen van de dichter worden geassocieerd met of gestimuleerd door Rossetti’s portretstudies. Verder vertoont Boutens’ sonnet kenmerken van het apostroferend en het prijzend beeldgedicht. Ik heb beargumenteerd dat in het sonnet, dat aan Rossetti is gericht, de kunstenaar mogelijk zelf aangesproken wordt. Het gedicht is in dit opzicht echter niet eenduidig. Ook worden de portretstudies naar mevrouw Morris niet openlijk geprezen, maar gezien de positief geladen woorden (‘heerlijkheid’, ‘verrukking’, ‘gouden’) die verbonden worden aan de ervaringen die in het gedicht worden verwoord (die het gevolg zijn van het zien van een gelaat dat mogelijk geschilderd is), is het wel mogelijk hierin ook een waardering voor deze kunstwerken en/of de kunstenaar te lezen.“
Bron: Anne van Buul ‘Sonnet / aan D.G. Rossetti voor zijn portretstudies naar mevrouw Morris’ – Interpretatie en contextualisering van een beeldgedicht van P.C. Boutens
, gepubliceerd in ‘Nederlandse letterkunde’ jaargang 16, nr. 2, p. 99-121
Dante Gabriel Rossetti ‘Jane-morris-blue-silk’ 1886 | Dante Gabriel Rossetti ‘Pia de Tolomei’ Jane Morris |
Naast gedichten geïnspireerd door het werk van de beeldend kunstenaar Rossetti heeft Boutens ook – zeer gewaardeerde – vertalingen van diens gedichten gemaakt zoals het lange gedicht ‘The Portrait’ hieronder.
Dante Gabriel Rossetti ‘Beatrice Portinari’
The Portrait
Dante Gabriel Rossetti
1828–1882
This is her picture as she was:
It seems a thing to wonder on,
As though mine image in the glass
Should tarry when myself am gone.
I gaze until she seems to stir,
Until mine eyes almost aver
That now, even now, the sweet lips part
To breathe the words of the sweet heart:
And yet the earth is over her.
Alas! even such the thin-drawn ray
That makes the prison-depths more rude,
The drip of water night and day
Giving a tongue to solitude.
Yet only this, of love’s whole prize,
Remains; save what in mournful guise
Takes counsel with my soul alone,
Save what is secret and unknown,
Below the earth, above the skies.
In painting her I shrin’d her face
Mid mystic trees, where light falls in
Hardly at all; a covert place
Where you might think to find a din
Of doubtful talk, and a live flame
Wandering, and many a shape whose name
Not itself knoweth, and old dew,
And your own footsteps meeting you,
And all things going as they came.
A deep dim wood; and there she stands
As in that wood that day: for so
Was the still movement of her hands
And such the pure line’s gracious flow.
And passing fair the type must seem,
Unknown the presence and the dream.
‘Tis she: though of herself, alas!
Less than her shadow on the grass
Or than her image in the stream.
That day we met there, I and she
One with the other all alone;
And we were blithe; yet memory
Saddens those hours, as when the moon
Looks upon daylight. And with her
I stoop’d to drink the spring-water,
Athirst where other waters sprang;
And where the echo is, she sang,
My soul another echo there.
But when that hour my soul won strength
For words whose silence wastes and kills,
Dull raindrops smote us, and at length
Thunder’d the heat within the hills.
That eve I spoke those words again
Beside the pelted window-pane;
And there she hearken’d what I said,
With under-glances that survey’d
The empty pastures blind with rain.
Next day the memories of these things,
Like leaves through which a bird has flown,
Still vibrated with Love’s warm wings;
Till I must make them all my own
And paint this picture. So, ’twixt ease
Of talk and sweet long silences,
She stood among the plants in bloom
At windows of a summer room,
To feign the shadow of the trees.
And as I wrought, while all above
And all around was fragrant air,
In the sick burthen of my love
It seem’d each sun-thrill’d blossom there
Beat like a heart among the leaves.
O heart that never beats nor heaves,
In that one darkness lying still,
What now to thee my love’s great will
Or the fine web the sunshine weaves?
For now doth daylight disavow
Those days,—nought left to see or hear.
Only in solemn whispers now
At night-time these things reach mine ear;
When the leaf-shadows at a breath
Shrink in the road, and all the heath,
Forest and water, far and wide,
In limpid starlight glorified,
Lie like the mystery of death.
Last night at last I could have slept,
And yet delay’d my sleep till dawn,
Still wandering. Then it was I wept:
For unawares I came upon
Those glades where once she walk’d with me:
And as I stood there suddenly,
All wan with traversing the night,
Upon the desolate verge of light
Yearn’d loud the iron-bosom’d sea.
Even so, where Heaven holds breath and hears
The beating heart of Love’s own breast,—
Where round the secret of all spheres
All angels lay their wings to rest,—
How shall my soul stand rapt and aw’d,
When, by the new birth borne abroad
Throughout the music of the suns,
It enters in her soul at once
And knows the silence there for God!
Here with her face doth memory sit
Meanwhile, and wait the day’s decline,
Till other eyes shall look from it,
Eyes of the spirit’s Palestine,
Even than the old gaze tenderer:
While hopes and aims long lost with her
Stand round her image side by side,
Like tombs of pilgrims that have died
About the Holy Sepulchre.
Dante Gabriel Rossetti ‘Beatrice Portinari’
Het portret
D.G. Rossetti (vertaling P.C. Boutens)
Dit is haar beeld gelijk zij was:
Het lijkt een meer dan wonder ding,
Alsof mijn spiegeling in ’t glas
Zoû toeven als ik-zelf al ging.
Beweegt zij niet terwijl ik staar -?
Zien niet mijn oogen (nu, nu!) klaar
Haar lippen oopnen, fluistren gaan
Van ’t zoete hart het zoet vermaan? –
En toch is de aarde boven haar.
Zoo sombert diepe cel het rag
Van dungetrokken zonnestraal,
De drop die lekt bij nacht en dag,
Geeft de eenzaamheid nog stiller taal…
Toch, van heel liefdes prijs bewaard
Dit enkel, naast wat rouwbezwaard
Alleen raad-houdt met ziels gemis,
Wat heimlijk en onkenbaar is
Boven de heemlen, onder de aard.
Bij ’t schildren schrijnde ik haar gezicht
In mystisch boomgewas: geen lucht
Tintelt er dóor; in ’t bladerdicht
Vermoedt gij weifel stemgerucht,
En vlam die daar te dolen zweeft,
En oude dauw, en al wat heeft
Gestalte, maar geen naam; uw schreên
Kruisen haar doode zelf; daarheen,
Zooals het kwam, keert al wat leeft.
Vóor diepen schemer staat zij daar
Als in dat bosch dien dageschijn:
Zóo vloot der handen stil gebaar,
De gratie van de zuivre lijn.
Haar volle schoonheid krenkt geen toom,
Weet men het heden noch den droom…
Zij is het – toch van wat zij was,
Min dan haar schaduw op het gras,
Haar ijle lichtbeeld in den stroom.
Dáar vonden wij dien dag en gansch
Alleen elkaar, en ’t feest ging aan
Zoo blijde – en toch, herdenken thans
Bedroeft die uren als wen maan
Uitkijkt op ’t daglicht…Daar neeg zij
Over de bron en dronk met mij,
Naar andre waatren dorstiger;
En zong waar de echo roept van ver –
Mijn ziel gaf echo van nabij!
Maar toen ‘k dat uur kracht won en sprak
Uit zwijgen dat verteert en doodt,
Viel regen, en in donder brak
Hette die ’t heuvlenland besloot:
Dien eigen avond sprak ik uit;
Aan stralen-overstriemde ruit,
Haar overloken oogen beî
Op leêge regenblinde weî,
Hoorde zij stil naar wat ik zeî.
En ’s morgens trilde erinneren,
Als loof waardoor een vogel streek,
Van liefdes warme vleugelen,
Tot al mijn eigen maken leek
Haar schilderen! Dus, tusschendoor
Lang zwijgen zoet en zoet gesprek,
Aan raam van ’t zomersche vertrek
Stond ze onder bloeiend plantendek
Dat gaf der boomen schaduw voor.
En wijl ik werkte, en boven was ’t
En om ons heen al geurge noen,
Leek mij, in liefdes zieken last,
Dat als een hart sloeg tusschen ’t groen
Iedere bloesem zon-doorheld –
O hart dat nooit meer klopt of zwelt,
In altijd donker altijd stil,
Wat’s u mijn liefdes groote wil,
Dit levend web van zongetril?
Want nu ontkent de lichte dag
Die dagen: niets wat ‘k zie of hoor –
Slechts bij der nachten hoog gezag
Fluistert hun boodschap tot mijn oor:
Als de bladschaduw op een aêm
Krimpt langs den weg, en ’t wijd verzaam
Van heide, bosch en water ligt,
Verheerlijkt in klaar sterrelicht,
Helder en heimlijk als doods naam.
Vannacht vond mij de slaap in ’t end,
Toch waakte ik tot het dagbegin
Steeds dwalend – tóen heb ik geweend;
Want onverhoeds was ‘k midden in
Die bosschen waar zij met mij ging;
En als ‘k daar stond, zoo plotseling,
Van langen nachtgang moede en wee,
Luid tegen schaamle lichtekling
Jammerde uit ijzren borst de zee.
Zóo, waar naar ’t hart van Liefde zelf
De hemel hoort en d’ adem houdt,
Om Hoogst Geheim zich ’t stil gewelf
Van aller englen vleuglen vouwt –
Hoe zal ziel staan verrukt-ontroerd,
In doods geboorte omhooggevoerd
Door de muziek der zonnen, wen
In haar ziels heilge ik inkom en
De stilte daar voor God erken.
Hier wacht herdenken onderhand,
Vóor haar gelaat, den avondval,
Als diep uit ziels Beloofde Land
Met oogen nieuw zij lachen zal
Haar ouden blik, of teêrder al –
En nam, rijt om haar beeltnis heen,
Begraven pelgrims, steen aan steen,
Die bleven bij het Heilig Graf.
Over deze vertaling merkt de dichter J.C. Bloem op:
‘Ik geloof niet, dat er volmaakter vertaler bestaat dan Stefan George. Dat zijn vertalingen van Shakespeare, van Dante en van Baudelaire ooit zouden worden overtroffen – ik kan mij dit niet indenken. Maar wij hebben ten onzent ook een vertaler, die hem dicht nadert en althans eenmaal gelijk is gekomen. Ik bedoel Boutens in het algemeen en dan speciaal in de vertaling, die hij van Rossetti’s gedicht The portrait heeft gemaakt. Deze vertaling is gewoonweg een wonder. Zij heeft al dadelijk deze meestzeggende eigenschap: dat zij als vanzelf lijkt, dat het ondenkbaar lijkt, dat zij anders had kunnen zijn, zoo schijnt alles natuurlijk gekomen en precies wat het wezen moet. Zij volgt volkomen bouw, rhythme en rijmplan van het oorspronkelijke, zij is bijna letterlijk en tevens doet zij dit schijnbaar moeiteloos en zonder dwang, geheel met de allure van een oorspronkelijk gedicht. En neemt men eens de – hoezeer loonende! – moeite, vertaling en oorspronkelijk naast elkaar te lezen, dan stijgt bij elke strofe de verbazing, hoe het mogelijk is geweest, dat Boutens tegelijk zoo letterlijk en zoo natuurlijk, zoo getrouw en zoo schijnbaar vrij heeft kunnen zijn. ‘Het portret’ is in het oeuvre als vertaler zelfs van Boutens een hoogtepunt en het ware dus onbillijk, van iedere vertaling te vergen, dat zij aan zoo hooge eischen zou beantwoorden.’
Bron: J.C. Bloem ‘Poëtica’ uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 1969
Dante Gabriel Rossetti ‘Proserpine’ Jane Morris | Dante Gabriel Rossetti ‘Proserpine’ Jane Morris (detail) |
Rossetti schreef ook zelf gedichten naar aanleiding van de beeldende kunst die hij maakte. Deze gedichten zijn meestal duidelijk gerelateerd aan een bepaald kunstwerk. Soms is de verwijzing iets vager zoals in het hieronder gedicht ‘The Portrait’. Het meest waarschijnlijk is dit gedicht gekoppeld aan een portret van Jane Morris ook ‘The Portrait’ (1869) getiteld en in hetzelfde jaar als het gedicht ontstaan. Zowel Boutens als Rossetti verwijzen naar dezelfde esthetische situatie, waar niet één vrouw of één portret de toegang tot de ziel verschaft, maar de indirecte waarneming van een gelaat via een beeltenis ‘an sich’.
Dante Gabriel Rossetti ‘ The Portrait’ 1869, privécollectie, Tokyo |
The Portrait
D.G. Rossetti
1 O Lord of all compassionate control,
2 O Love! let this my lady’s picture glow
3 Under my hand to praise her name, and show
4 Even of her inner self the perfect whole:
5 That he who seeks her beauty’s furthest goal,
6 Beyond the light that the sweet glances throw
7 And refluent wave of the sweet smile, may know
8 The very sky and sea-of her soul.
9 Lo! it is done. Above the long lithe throat
10 The mouth’s mould testifies of voice and kiss,
11 The shadowed eyes remember and foresee.
12 Her face is made her shrine. Let all men note
13 That in all years (O Love, thy gift is this!)
14 They that would look on her must come to me.
“In het eerste kwatrijn van ‘The Portrait’ wordt een beroep gedaan op de kracht van Liefde (van de schilder voor zijn model) om het innerlijk, de ziel van de vrouw uit haar portret te laten spreken. Degene die op zoek is naar Schoonheid, zo blijkt uit het tweede kwatrijn, zal dan achter de zoete blikken en de zoete glimlach van de vrouw op het portret het uiterste, de horizon van haar ziel kunnen waarnemen. In de terzetten is de taak van de kunstenaar volbracht en heeft het portret een bepaalde openbaringskracht gekregen. Boven een lange, soepele nek tekende hij een mond die getuigt van de stem en de kussen die zij voortbrengt, en ogen die zich zowel het verleden lijken te herinneren als in de toekomst kunnen kijken. Het geportretteerde gelaat van de vrouw is haar heiligdom, haar tempel (‘shrine’) geworden, en door de liefde die de kunstenaar erin heeft gelegd, zal haar ziel (of zielskracht) daar voor eeuwig uit spreken. Vergelijken we dit gedicht met het besproken gedicht van Boutens – ik begin met een vergelijking op het niveau van de gedichten als geheel –, dan valt allereerst een formele overeenkomst op: beide zijn geschreven in de sonnetvorm. Rossetti koos bij het maken van beeldgedichten altijd voor de sonnetvorm omdat de lengte ervan en de cesuur na de achtste regel volgens hem perfecte analogieën vormen voor de ‘pregnant moments’ die in de beeldende kunst verbeeld worden. Boutens schreef zijn beeldgedichten niet in de sonnetvorm, met uitzondering van het ‘Sonnet / Aan D.G. Rossetti’, wat erop lijkt te wijzen dat hij zich met dit ‘picture-sonnet’ ook op het formele vlak in de door Rossetti in gang gezette traditie heeft willen plaatsen. Over de inhoud van Rossetti’s gedichten bij eigen werk – want in bijna alle gevallen ontstond het gedicht bij Rossetti na het schilderij – kan in het algemeen worden gezegd dat er steeds een reflexief element aanwezig is: de gedichten thematiseren de eenheid van de kunsten, het kijken naar en maken van kunst, en de manier waarop visuele en verbale kunst schoonheid belichamen. Net als in Boutens’ sonnet is er in Rossetti’s beeldgedichten nooit sprake van een strijd (een paragone) tussen woord en beeld, maar versterken zij elkaar veeleer en wordt aan beide kunstvormen een zelfde openbaringskracht toegedacht. Er zijn twee categorieën uit het schema van Kranz waar zowel Boutens’ ‘Sonnet / aan D.G. Rossetti’ als dit sonnet van Rossetti in te passen zijn. Ten eerste is ook dit gedicht meditatief te noemen omdat het beeld de dichter aanzet tot reflectie op de openbaringskracht van kunst en op de vrouw die op het portret staat afgebeeld. Ten tweede is dit gedicht eveneens prijzend want het is een lofzang op de geportretteerde vrouw en op het kunstwerk, zo blijkt vooral uit de regels 2 t/m 4: het grootste geschenk van Liefde is kunst waarin de ziel van de geliefde vrouw, het hogere in haar tot uiting komt. Er zijn echter op het niveau van de gedichten als geheel ook verschillen aan te wijzen. De uiting van dankbaarheid en liefde die gericht is tot de Schoonheid, gerepresenteerd door de geportretteerde vrouw, treedt in Rossetti’s gedicht veel meer op de voorgrond en is veel uitbundiger dan in Boutens’ sonnet, waarin de ervaring van hogere Schoonheid veel ingetogener, in het innerlijk, ‘de ziel’ van de aanschouwer plaatsvindt. Bovendien wordt in Boutens’ sonnet het geslacht van de persoon aan wie het gelaat toebehoort in het midden gelaten, terwijl in de kwatrijnen van Rossetti’s sonnet expliciet de schoonheid van een vrouw (of de vrouw) wordt geprezen. Verder is ‘The Portrait’ in tegenstelling tot Boutens’ sonnet niet apostroferend, want de dichter richt zich niet tot de voorgestelde persoon, het kunstwerk of de kunstenaar, hoewel allen in het gedicht een rol spelen. En tot slot heeft dit gedicht, anders dan Boutens’ sonnet, ook een genetische component. De woorden ‘it is done’ (r. 9) en ‘her face is made her shrine’ (r. 12) lijken erop te duiden dat de kunstenaar een taak heeft volbracht: in het portret van (en het gedicht over) de geliefde vrouw heeft hij de schoonheid van haar ziel geopenbaard en vereeuwigd. Vergelijken we de sonnetten van Boutens en Rossetti op microniveau, dan vallen allereerst de equivalente verwijzingen naar het beeld op. Ook Rossetti geeft geen beschrijving van het portret, maar benoemt slechts bepaalde aspecten van het geportretteerde gelaat, wat hij overigens gedetailleerder (of meer interpreterend) doet dan Boutens. Rossetti spreekt van een ‘face’ (vergelijk Boutens’ ‘gelaat’) met daarin ‘sweet glances’ (vgl. ‘éen blik der oogen’) en een ‘sweet smile’ (vgl. ‘late glimlach’), en van ‘the long lithe throat’ met daarboven ‘The mouth’s mould testifies of voice and kiss’ en ‘Shadowed eyes’ (vgl. ‘blik der oogen’ en ‘oogen’). Merk op dat beiden specifiek een blik, een glimlach en ogen benoemen, maar dat Rossetti meer aandacht besteedt aan de nek en de mond dan Boutens. Voor Rossetti symboliseerde de mond het zinnelijke en de ogen het geestelijke. Door in portretten op de ogen en de mond de nadruk te leggen, thematiseert hij het evenwicht tussen lichamelijkheid en spiritualiteit. In Boutens’ sonnet worden ‘kussen’ echter als iets negatiefs voorgesteld, als aards en bedrieglijk. Bij hem komt alle nadruk te liggen op de ogen, de ‘ziende verbeelding’, wat zijn sonnet veel meer dan dat van Rossetti een platonisch karakter geeft. Verder komen ook in dit sonnet naamwoorden voor die niet eenduidig aan een persoon kunnen worden toegeschreven. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk wie er spreekt, en wie dus de ‘me’ is in regel 14. Dat kan de kunstenaar zijn, de dichter, het gedicht, het kunstwerk of het totaalkunstwerk dat beeld en gedicht samen vormen. Het feit dat het ideale, de personificatie ‘Love’ in dit gedicht en ‘de ziel’ in Boutens’ gedicht, als abstracties worden voorgesteld, geeft beide gedichten een symbolistisch karakter. Opvallend zijn ook de overeenkomstige tijdsindicaties in beide gedichten. Over de ogen van de geportretteerde vrouw in Rossetti’s gedicht wordt gezegd dat zij ‘remember and foresee’, zij hebben weet van het verleden en van de toekomst, en stralen dat uit in het ene moment dat op het portret is vastgelegd. Net als in Boutens’ sonnet lijkt dit een soort mystieke samenballing van alle tijd in dit ene moment te symboliseren. Bij Boutens’ wordt ook gerept van het ‘verleden’ dat opgaat in heerlijkheid, en van ‘jeugds verrukking’ die een gelaat herwint. Dat alle tijd samensmelt in een gelaat, en het idee van de eeuwigheid of blijvendheid van kunst, lijkt ook te spreken uit Rossetti’s bewoording ‘all years’ en Boutens’ ‘elk gouden uur’. Een laatste overeenkomst die ik wil noemen, is de functie die natuurelementen als water en zee in beide beeldgedichten vervullen als mystieke plaatsen en als metafoor voor het mystieke contact met het hogere. In regel 7 en 8 van Rossetti’s sonnet vinden we een zelfde verbinding van de openbaring van een ziel met een glimlach en het beeld van water of zee als in Boutens’ sonnet. Dat beeld wordt hier expliciet aan het zien van het gelaat gekoppeld: met ‘refluent wave of the sweet smile’ wordt een glimlach als een zich terugtrekkende golf voorgesteld en met ‘The very sky and sea-of her soul’ wordt gesymboliseerd dat via een portret een ziel compleet (tot aan haar horizon), zo ver de mens kan zien, zichtbaar wordt.“
Bron: Anne van Buul ‘Sonnet / aan D.G. Rossetti voor zijn portretstudies naar mevrouw Morris’ – Interpretatie en contextualisering van een beeldgedicht van P.C. Boutens
, gepubliceerd in ‘Nederlandse letterkunde’ jaargang 16, nr. 2, p. 99-121
Dante Gabriel Rossetti ‘Astarte Asyriaca’ (study for a head), 1875 Victoria and Albert Museum, London. |
Dante Gabriel Rossetti ‘Perlascura’ 1871 Ashmolean Museum, Oxford. |
Tot slot een gedicht van Christina Georgina Rossetti (1830-1894) de zuster van Dante Gabriel Rossetti. Het is aannemelijk dat zij zowel door dichtwerk als door kunstwerken van haar broer beïnvloed is.
A Portrait
Christina Georgina Rossetti (1830-1894)
I
She gave up beauty in her tender youth,
Gave all her hope and joy and pleasant ways;
She covered up her eyes lest they should gaze
On vanity, and chose the bitter truth.
Harsh towards herself, towards others full of ruth,
Servant of servants, little known to praise,
Long prayers and fasts trenched on her nights and days
She schooled herself to sights and sounds uncouth
That with the poor and stricken she might make
A home, until the least of all sufficed
Her wants; her own self learned she to forsake,
Counting all earthly gain but hurt and loss.
So with calm will she chose and bore the cross
And hated all for love of Jesus Christ.
II
They knelt in silent anguish by her bed,
And could not weep; but calmly there she lay;
All pain had left her; and the sun’s last ray
Shone through upon her, warming into red
The shady curtains. In her heart she said:
“Heaven opens; I leave these and go away;
The Bridegroom calls, – shall the Bride seek to stay?”
Then low upon her breast she bowed her head.
O lily flower, O gem of priceless worth,
O dove with patient voice and patient eyes,
O fruitful vine amid a land of dearth,
O maid replete with loving purities,
Thou bowedst down thy head with friends on earth
To raise it with the saints in Paradise.
Dante Gabriel Rossetti ‘The day dream’