STERREN
Voor J. Th. Toorop
P.C. Boutens
Waar bleef de lamp der maan, die uit den waasverblonden
Avond de laatste vaag van somber zonbloed zoog,
En drijvend op den dauw tot bleeke glorie rondde,
En met haar dunnen dag de doffe weerld betoog? …
Wij treden buiten ’t huis. Onder de zomerboomen
Staat de volwassen vloed van zwart-geronnen nacht:
Het donker neemt ons in als afgrond zonder droomen
Den slaap-verdoolden geest die droom uit droom verwacht …
Daar schuift voor nieuw visioen het roerloos loover open
Waar onze holle weg verzwenkt naar’ t ruime veld:
Van lichtval sluierijl staan wanden overdropen,
Wier hemelsche verschiet naar duistre kimmen helt.
Nafonkelingen van eêlsteenen regenbogen
Verweenen voor’ t gelaat der weggedeinsde nacht,
En breken aan oneindigheids onzichtbre togen,
En vloeien af door nieuwer bogen vlotte pracht …
Heeft hemels medelij ons smachten opgenomen
Naar ’t stralende juweel van haar kristallen hart?
Is eindelijk haar traag verbazen neêrgekomen
Om deel te nemen in de weelden onzer smart?
Geheven door den doop van helle duizelingen,
Weiflen onze oogen voor den uiterstverren zoom
Waar naar Gods klaar geheim de stille sferen zingen
Aan de overzij van ongemeten aetherstroom.
Rond spiegeleffen wrong van melkwegs binnenzeeën
Wier scheemrend bodemzand in hellen baaierd smelt,
Uit al de voren van de zongeploegde steeën
Dringt gouden brand van bloei in daverstil geweld …
Tuinen vergrondeloosd naar labyrinthen gangen-
Een aangelaaide orkaan in harmonie gezwicht-
Een vuren hagelslag in ’t storten ondervangen-
Een vlammen ondergang in talmend evenwicht-
O blinde moeder, Aard, wat hebt gij ons voldragen
Tot de gevoeligheid van dezen zienden nood
Die niet berusten kan binnen uw blauwe dagen,
Die niet meer droomen wil in uwen donkren schoot?
Als bleeke kinderen achter gesloten ramen
Houdt ge ons een kleinen tijd met levens speelgoed zoet,
En raadt de wanhoop niet, waarmede onze oogen vamen
De lokkende eindloosheid die om uw woning vloedt-:
O moeder van ons hart, dat wil wel zijn uw eigen
En trouw en ~lijgerust in zijn gebondenheid,
Maar altoos weêr vervalt tot dit eenzelvig zwijgen
Dat om vermoed geluk ’t geluk van nu beschreit.
Jan Toorop ‘Zelfportret’ 1927
Jan Toorop ‘Duinen en Zee Zoutelande’ 1907 | Jan Toorop ‘Vrouwen aan Zee’ |
Jan Toorop (1858-1928)
Jan (eigenlijk Jean Theodoor) Toorop werd geboren in Purworejo, op Java. Sinds 1872 woonde hij in Nederland en in 1880 werd hij leerling aan de Rijksacademie in Amsterdam. Van 1882 tot 1886 verbleef hij in Brussel, waar hij toetrad tot ‘Les Vingts’, een groep vooruitstrevende Belgische kunstenaars rond James Ensor. Toorop werkte in die jaren in verschillende stijlen, waar onder realisme, impressionisme en post-impressionisme. Na zijn huwelijk met de Engelse Annie Hall (1886) woonde Toorop afwisselend in Den Haag, Engeland en Brussel en vanaf 1890 in Katwijk aan Zee. In die tijd ontwikkelde hij een heel eigen, symbolistische stijl, met beweeglijke, grillige lijnen.