De maskers
Hugo Claus
Het mombakkes, vaderlands goed,
staat ons goed.
Op Vastenavond zijn wij gevlekte honden.
Wij verven ons kind een monstersnoet;
zoals wij zal het leren zijn zonden te vermommen.
En wijzelf en ons lief zitten vastgebonden
in de snuit die blaft,
de slurf die ratelt,
de oren die slingeren,
Het rubberen bekkeneel,
de blik van reuzel,
en mossellippen, in de neusgaten schapenhaar.
O zo ver, zo diep dringen wij in onze kartonnen huid
en loeren en piepen er vanonder uit.
Want zo ingekapseld kunnen wij nooit verwelken,
zo gebakerd vervriest alleen onze huis, wij vrezen niet,
wij zullen blijven leven. Als garnalen, eeuwige garnalen.
Vluchtend in dans en gil
betogen wij dat wij leven
zoals het andermans masker betaamt,
en niet ons Vlaamsch gezicht van kwetterende dwergen.
zie ook:
Istendael-Ensor en Ostaijen-Ensor