ode aan Picasso
(definitieve versie, 1947)
Jean Cocteau
I
Zittende man
Het goud van de spiegel
draait rond.
De muzentemmer knoopt
een koekenpan vast
aan de poedel van de troep,
hij op zijn beurt gestraft
overweegt
een vuile streek,
beentje lichten, want
nadat hij hen gepakt had werd hij
opgenomen in hun vreselijke kring,
en daar zoekt hij
uit weg te komen.
II
De Muzen
Het ongeluk dat had kunnen gebeuren
eindigt in een fuga.
Negenproef;
hij speelde alleen
en zijn hand verplaatst de muzen.
Carré van dames:
een diafragma verdubbelt hen;
en nu zijn er acht
en het liefje, Polyhymnia.
De
negen
nieuwe
muzen
op een na, want
Polyhymnia boventallig
(zij woont met mij samen)
neemt mij mee naar de picador;
maar meteen wijst het oog
van de meester
haar terug naar nummer 9
en zijn duim ontvouwt een overzicht
van de groep.
Zelfs in dit klooster
stampvoet de kleine Erato
want ze is mooi zonder haar.
Een solfège van klankgordijnen
omhult Euterpe;
eertijds waren zij dirigenten
in het paleis van de notenfabriek
waarvan de leider
slaat: het is jouw hart.
Terpsichore, erop gespitst
al deze dames in evenwicht
te houden
op haar heup
met een toestel van fluweel en goud.
Luisterend naar jouw tovergitaar,
volgen de voorwerpen jou Orpheus
tot aan de vorm die jij verkiest.
Kleio van de tap, Kalliope
belt de nieuwtjes door
en Urania strooit gaslantaarns
die de kastanjes van onderen kleuren.
Guignol de guillotine
Thalia
en
Melpomene.
Wel de tamboers van Santerre
leggen jullie het zwijgen op, babbelzieke koninginnen:
De eenling
verorbert de stad.
Zijn bezorger levert jullie
geheel anders af
Hij deelt
zon schaduw
en omdat hij zijn gitaar stuksloeg
op het grote hoofd van Kleio
waggelt zij en vergeet
de juiste data.
Hij trouwt met u. Hij sluit u op.
Hij wandelt over het asfalt
zo zacht om half acht september
langs de grands cafés die voor anker liggen
waar de dood zijn brieven schreef
onder een kerstkroon.
Waar? Wie? Wat? Wat? Hij bevrijdt u
en ziet toe dat u zich gedraagt.
Het slaghout maakt een winkelhaak.
Danser gekleed in ripolin.
Bordeel in alle betekenissen:
Opzienbarende ontdekking.
Een stilte van touwschoenen
gaat voor de pooier uit
die Mnemosyne negen keer betaalt,
want zij houdt precies bij
hoeveel dochters zij heeft.
Niets weggestopt Niets op zak
Wilde een heer
zijn hoed lenen
aan de harlekijn van Port-Royal.
vertaling: Theo Festen
Jean Cocteau ‘Orpheus’
L’Ode
à Picasso
(version definitive 1947)
Jean Cocteau
I
L’homme assis
L’or de la glace
tourne autour.
Le dompteur de muses, qui attache
une casserole
au caniche de la troupe,
à son tour puni
médite
un mauvais coup,
un croc-en-jambe, car
les ayant taquinées il fut
pris dans leur ronde terrible,
et là il cherche
par où sortir.
II
Les Muses
L’accident qui aurait pu arriver
s’achève en fugue.
Preuve par neuf;
il jouait seul
et sa main déplace les muses.
Carré de dames:
une charnière les dédouble;
en voici huit
et le greluchon, Polymnie.
Les
neuf
muses
neuves,
sauf une, car
Polymnie en surnombre
(elle habite avec moi)
m’emmène chez le picador;
mais aussitót l’ceil du maître
la replace
au matricule n° 9,
et son pouce érale un éventail
du groupe.
Même en ce cloîrre
la petite Erato trépigne
d’ être belle sans cheveux.
Un solfège d’ épaisseurs
drape Euterpe:
elles furent jadis chefs d’orchestre
au palais de l’usine à notes,
dont le moteur
bat c’est ton cœur,
Terpsichore, attentive
à soutenir toutes ces dames
en équilibre
sur sa hanche,
avec un appareil de velours et d’or.
Ecoutant ta guitare fée,
les objets te suivent Orphée
jusqu’à la forme que tu veux.
Clio du zinc, Calliope
téléphone les faits-divers
et Uranie allume les becs de gaz
qui fardent les marronniers par-dessous.
Guignol la guillotine
Thalie
et
Melpomène.
Alors les tambours de Santerre
vous font taire, reines bavardes.
Lesolitaire
mange la ville.
Son distributeur vous débite
comp lèternenr différentes.
Il partage
le soleil l’ombre
et comme il a cassé sa guitare
sur la grosse tête de Clio,
elle titube et elle oublie
l’ordre des dates.
Il vous épouse. Il vous séquestre,
Il se promène sur I’asphaltc
si douce à sept heures et demie de septembre
au bord des grands cafés à l’ancre
ou la mort écrivait ses lettres
sous un lustre de Noël.
Ou? qui? quoi? quo i? Il vous délivre
et consuite l’obéissance.
Labatte ouvre un ceil d’ équarre.
Danseur vêru de ripolin.
Maison close dans tous les sens:
Etonnante découverte.
Un silence d’espadrille
précède le marlou
que Mnémosyne paye neuf fois,
car elle tient un compte exact
de ses filles.
Rien dans les manches Rien dans les poehes
Un monsieur
voudrait-il prêter son chapeau
à l’arlequin de Port-Royal.
Jean Cocteau ‘Orpheus’ fimposter
Aantekeningen bij ‘Ode aan Picasso’
Alles wat ik heb geleerd, heb ik geleerd van een geniaal kind, Raymond Radiguet, en van een aanbiddelijke grijsaard, Erik Satie. Picasso en Strawinsky zijn mijn andere leermeesters geweest. Ze hebben me het geheim van verjonging geleerd. Nooit open deuren intrappen’. Aldus Cocteau in 1954 in zijn dagboek Le passé défini.
Picasso was voor Cocteau het toonbeeld van creativiteit: iemand die lak had aan alle conventies en de wereld een nieuw aanschijn gaf. Cocteau vergelijkt Picasso in de ode ook met Orpheus, die met zijn gezang de hele wereld wist te betoveren en naar zijn hand te zetten. Picasso en Cocteau onderhielden hun hele leven een tumultueuze vriendschapsrelatie.
De eerste schetsen van de ode aan Picasso dateren van 9 september 1916. In dat jaar werkten Cocteau en Picasso samen aan de voorbereiding van het ballet Parade. Zij maakten ook portretten van elkaar. In 1923 publiceert Cocteau een lovende studie over Picasso.
‘Ma jolie’ is een liefdesliedje dat toen in de mode was. Het komt voor op verschillende tekeningen en schilderijen van Picasso uit 1912.
‘La Paloma’ is bekende romance.
‘Bass’ is een Engels biermerk. Het handelsmerk is overigens niet een rode ruit maar een rode driehoek. Het is het oudste geregistreerde handelsmerk in Engeland.
Inleiding Jean Cocteau.
Jean Cocteau (1889-1963) is thans, veertig jaar na zijn dood, meer bekend vanwege zijn veelzijdige begaafdheden zijn talloze optredens in het openbaar dan om de werken die hij naliet.
Wie Cocteau kent weet al snel te vertellen dat hij schreef, tekende, filmde en intensief deelnam aan het societyleven. Hij was van vele markten thuis. Hij schreef gedichten, romans, toneelstukken en kritisch proza; en daarnaast tekende hij, schilderde en maakte films. Bovendien hield hij zich bij tijden bezig met ballet en was hij de woordvoerder van een zestal jonge Franse componisten die zich aan het begin van hun carrière als ‘Groupe des Six’ schaarden achter het manifest Le Coqet l’arlequin, waarin Cocteau hun muzikaal credo verwoordde. Maar Cocteau zelf beschouwde zich vóór alles als dichter en rangschikte al zijn werk onder de noemer ‘poésie’: ‘poésie de roman’, ‘poésie critique’, ‘poésie de théátre’, ‘poésie graphique’ en ‘poésie cinématographique’.
Ooit behoorde Cocteau tot de belangrijkste moderne dichters van Frankrijk, en groepen als de surrealisten dongen naar zijn gunst. Cocteau liet zich echter door André Breton, de ‘paus van het surrealisme’, niet de wet voorschrijven en ging zijn eigen weg. Vervolgens hebben de surrealisten hem uit de belangstelling verdrongen. Maar gaandeweg is Frankrijk weer gaan beseffen dat Cocteau een van zijn grootste dichters is. Een dichter met een oeuvre, met een werk van literaire betekenis, geworteld in de Franse literaire traditie.
Jean Cocteau wordt op 5 juli 1889 als jongste van drie kinderen geboren in een welgestelde Parijse familie te Maisons-Laffitte. Als hij negen jaar oud is pleegt zijn vader om niet opgehelderde redenen zelfmoord. Samen met een veel oudere broer en een oudere zus blijft Jean achter bij zijn moeder, die inwoont bij de grootouders van vaderszijde. Door haar toedoen viert hij onder de hoede van een bevriend toneelspeler op zijn achttiende al successen als dichter. Als Diaghilev in 1909 met zijn Russische Balletten in Parijs neerstrijkt verkeert Cocteau onmiddellijk in diens nabijheid. Hij schrijft, daartoe uitgedaagd door Diaghilev, het scenario van een ballet voor Nijinksi, sterdanser van de Russische Balletten en afgod van het Parijse publiek. Met Satie, Picasso en Massine zal Cocteau jaren later, in 1917, verantwoordelijk zijn voor het schandaalsucces Parade, dat een nieuwe periode van de Russische Balletten inluidt. Vooral ook de tekeningen die Cocteau maakte van Diaghilev, Nijinski en de overige beroemdheden uit die omgeving getuigen van de bijzondere sfeer van die dagen.
Contacten met jeugdige Franse componisten leiden tot de oprichting van de ‘Groupe des Six’, bestaande uit de componisten Germaine Tailleferre, Arthur Honegger, Louis Durey, Georges Auric, Darius Milhaud en Francis Poulenc. Cocteau wordt hun woordvoerder en een hartstochtelijk pleitbezorger voor een eigen Franse muziek. Le coq et I’arlequin van Cocteau is hun manifest, Les mariés de la tour E!ffel, op tekst van Cocteau, hun gezamenlijk werkstuk. Enkele componisten uit de groep schrijven ook muziek voor Diaghilev, gedurende de laatste periode van de Russische Balletten. Poulenc, Milhaud, Auric en Honegger componeren bovendien muziek bij verschillende teksten van Cocteau. Le bœuf sur le toit en Le pauvre matelot zijn het werk van Milhaud. Honegger componeert de muziek voor het oratorium Antigone. Later schrijft Auric de muziek voor het ballet Phèdre; hij componeert ook de muziek bij de meeste films van Cocteau. Van Poulenc is de muziek bij La voix humaine.
Dat Cocteau vanaf zijn negende jaar zijn vader moest missen en door zijn moeder verwend werd en aanbeden maakte dat hij in zijn leven onafgebroken dong naar de gunst van het publiek en steeds nieuwe relaties aanging met jongere vrienden.
Op het Lycée Condorcet, dat hij niet afmaakte, was Cocteau zich al bewust geworden van zijn homoseksualiteit. Herinneringen aan die belangrijke periode in zijn leven zijn onderwerp van de romans Le livre blanc en Les enfants terribles.
In 1919 ontmoet Cocteau zijn grote liefde: de zestienjarige dichter Raymond Radiguet, Op een bijeenkomst ter nagedachtenis aan Guillaume Apollinaire leest de bijziende, onverzorgd ogende puber zijn gedichten voor van vodjes papier, die hij uit zijn jaszak opdiept. Enkele dagen later komt hij Cocteau opzoeken in de rue d’Anjou, waar deze woont met zijn moeder. De huisknecht kondigt de jongen aan als ‘een jochie met een wandelstok’. Radiguet zal in enkele jaren beroemd worden met zijn romans te diabIe au corps (in het Nederlands vertaald als Van de liefde bezeten) en te bal du comte d’Orgel (Het bal van graaf d’orgel). Cocteau en Radiguet worden onafscheidelijk. Radiguet is niet alleen Cocteaus vriend en beminde maar evenzeer zijn meester. Onder zijn invloed keert Cocteau zich af van het avantgardisme en wordt hij een romantisch-classicistisch dichter, getuige onder meer Plain-chant, het liefdesgedicht voor Radiguet.
De ingewikkelde relatie met Radiguet duurt niet lang. Op 12 december 1923 overlijdt Radiguet, twintig jaar oud. Cocteau blijft ontredderd achter, vlucht in de opium en later kortstondig in de religie. Opium is het verslag van een van zijn ontwenningskuren. Die kuren mochten niet baten. In het gedicht l’An8e Heurtebise probeert Cocteau anderszins de dood van Radiguet in zijn leven een plaats te geven. Sedertdien keert Radiguet als de engel Heurtebise vaker terug in het werk van Cocteau.
Nieuwe vriendschappen en liefdesrelaties bepalen Cocteaus verdere leven, maar kunnen Radiguet niet doen vergeten. Problemen in de relatie met Jean Desbordes inspireren Cocteau tot La voix humaine, de monoloog die Poulenc later tot opera zal bewerken. Bij de opvoering van die monoloog veroorzaken de surrealisten onder leiding van Paul Éluard een schandaal. Met een nieuwe vriend, Marcel Khill, maakt Cocteau een reis om de wereld in tachtig dagen. Hij schrijft er een journalistiek verslag van voor de Paris-Soir. In 1937 zet hij zich in voor de zwarte bokser Al Brown, die op zijn retour is maar door de bemoeienissen van Cocteau een come-back maakt en opnieuw wereldkampioen wordt.
In hetzelfde jaar ontmoet Cocteau de toneelspeler Jean Marais, die voor lange tijd zijn levensgezel zal worden. Ook na het beëindigen van de liefdesrelatie zal de vriendschap met hem (Jeannot) voortduren. Marais beschrijft zijn eerste ontmoeting met Cocteau in zijn memoires als volgt. Hij deed een auditie voor een rol in CEdipe roi, maar kreeg die rol niet. Op het laatste moment wordt hij gevraagd om de rol van Galaad te spelen in Les chevaliers de la ‘Table Ronde. Cocteau zal hem het toneelstuk voorlezen. Dat gebeurt in drie sessies, bij Cocteau thuis. Na de tweede sessie ontvangt Marais een telegram. Angstig dat hem de rol ontnomen zal worden snelt hij naar Cocteau, die hem meedeelt: ‘Een ramp, ik ben verliefd op je.’ Marais was te overdonderd om te zeggen dat het voor hem niet zo lag. Eerst geleidelijk aan groeide bij hem de liefde voor Cocteau.
De liefde voor Marais inspireert Cocteau tot het schrijven van toneelstukken en het maken van films (waarin Marais triomfen viert). Voor Edith Piaf schrijft Cocteau de eenakter Le bel indifférent. In 1942 pleit hij, samen met onder meer Sartre en Leiris, voor de vrijlating van Jean Genet, die wegens zijn zoveelste diefstal is veroordeeld. In 1945, tegen het einde van de oorlog, schrijft Cocteau het lange gedicht La Crucifixion, dat door velen als zijn poëtisch meesterwerk wordt beschouwd.
In 1947 ontmoet Cocteau bij zijn uitgever Paul Morihien de tweeëntwintigjarige mijnwerker Édouard Dermit, Dermit wil naar de kunstacademie. Hij bewondert Cocteau vooral om La belle et la bête en L’éternel retour, twee films waarin Marais schittert. Dermit komt eerst bij Cocteau als tuinman, maar de relatie wordt spoedig een andere. Dermit (Doudou) zal Cocteau de laatste jaren van diens leven vergezellen en verzorgen. Hij is zijn niet-officiële pleegzoon en universeel erfgenaam. Tot aan zijn dood woonde Dermit in het huis te Milly-la-Forêt als beheerder van de nalatenschap van Cocteau. Marais en Dermit zijn van meet af aan vrienden geweest. Zij spraken over elkaar als broers.
In 1955 wordt Cocteau gekozen tot lid van de Académie Française. Een jaar later ontvangt hij een eredoctoraat van de Universiteit van Oxford. De laatste jaren van zijn leven komt Cocteau als scheppend kunstenaar vooral nog in net nieuws door zijn muurschilderingen voor dekapel van Villefranche en voor de trouwzaal van het stadhuis van Menton.
Tijdens het herstel van een hartinfarct schrijft hij het langere gedicht Le Requiem, waarin hij terugblikt op zijn leven en vooruit kijkt naar zijn dood.
Op 11 oktober 1963 overlijdt Cocteau in zijn woonplaats Milly-Ia-Forêt, enkele uren nadat het overlijdensbericht van Edith Piaf hem heeft bereikt en aanleiding heeft gegeven tot een kort telefonisch commentaar voor de radio. Hij ligt in het door hemzelf beschilderde kapelletje aldaar begraven, ongeveer dertig kilometer van Parijs. Op zijn graf staat, in zijn handschrift, ‘Je reste avec vous’.
Cocteau was al jong een bekendheid in mondaine kringen. De gedichten van de achttienjarige zijn nog geschreven in de stijl van de symbolisten. Zij worden op een gala, georganiseerd door de beroemde toneelspeler Edouard de Max, voorgedragen door Laurent Tailhade. In 1909 verschijnen die eerste gedichten in druk. Later heeft Cocteau zijn eerste drie dichtbundels (La lampe d’Alladin, Le prince frivole en La danse de Sophocle) verworpen. Cocteau schrijft dan gedichten in moderner stijl: Le Cap de Bonne-Espérance, geïnspireerd door het stuntvliegen van zijn vriend Roland Garros, en Discours du Brand sommeil, gedichten over de oorlog. Zij worden, samen met Code à Picasso, uitgegeven in 1919 en 1924. Plain-chant is (onder invloed van Radiguet) geschreven in regelmatige, rijmende verzen. Het ontstond tijdens een gezamenlijke vakantie in 1922 in Le Lavandou. Marguerite Yourcenar noemt in haar memoires Plain-chant het mooiste liefdesgedicht van de moderne Franse literatuur.
Als Radiguet sterft blijft Cocteau ontroostbaar achter. In 1924 schrijft hij l’Ange Heurtebise. In dat gedicht slaagt hij er min of meer in zich met de dood van zijn geliefde te verzoenen. De gedichten van Opéra hervatten de pogingen om de barrière van de taal te doorbreken door onverwachte beelden, woordspelingen en vormen van ecriture automatique. Thema en vorm van Plain-chant zijn later terug te vinden in Unami dort. De dichter schrijft dan vanuit een meer berustend standpunt: hij is nu de oudere man, die zich verzet tegen zijn gevoelens van verliefdheid op de jongere vriend. In de gedichten Léone, La Crucifixion, Neiges en Le chiffre sept ontpopt Cocteau zich als de lyrische dichter met langere adem. Le Requiem, geschreven tijdens het herstel na een ernstige ziekte in 1959, vormt de treffende afsluiting van het poëtische oeuvre.
Cocteau beschouwde zich voor alles als dichter en had hoge opvattingen over de poëzie en de taak van de dichter. Bij verschillende gelegenheden (Le discours d’oxford en Discours sur la poésie te Brussel) heeft hij daarvan getuigd, maar ook in eerdere werken, Le seaet professionel, Opium, La difficulté d’être en Joumal d’un inconnu: ‘la poésie trouve d’abord et cherche après’; de dichter wacht ongedurig op het gedicht en neemt wat hem invalt (Plain-chant), is van het toeval afhankelijk. .. kan zelf niets … is overgeleverd aan de muzen …
De thematiek van Cocteaus dichtwerk wordt gevormd door het besef overgeleverd te zijn aan het leven en aan de dood: ‘De dichter die niet heeft leren aanvaarden voortdurend te sterven is het niet waard te leven … kortom te zijn …’. Dat is ook het thema van zijn films Le sang d’un poète en Orphée: vanuit een andere wereld bereiken ons berichten, komen boodschappers over, maar zij laten ons achter in onze ellende … Het is tegen die achtergrond niet onbegrijpelijk dat Cocteau, nadat hij eenmaal met opium in aanraking was gekomen, het middel ook gebruikte ten behoeve van de poëzie en er de lof van zong.
De eerste studie gewijd aan Jean Cocteau, geschreven door Roger Lannes, begint met de volgende zin: Als er een ethische les uit het werk van Cocteau is te trekken, dan is het de les van de vrijheid.’ En Lannes toont aan dat Cocteau heel consequent die vrijheid heeft gezocht en gepropageerd, in zijn leven en in zijn werk. Waaruit bestaat die vrijheid? Cocteau geeft er voorbeelden van in zijn bonmots en spitsvondigheden: ‘Wat het publiek je verwijt dat moet je cultiveren, want dat is wat je bent’, en ‘Iedereen kan tekenen want iedereen kan schrijven’ of ‘Ik ben een leugen die altijd de waarheid spreekt’ … De tragiek van het leven van Cocteau, die behalve Radiguet ook andere jongere vrienden aan de dood moest afstaan, gaat schuil achter het clowneske. In zijn gedichten komt de tragiek tot uitdrukking. In Plein-chant beklaagt de dichter zich over het feit dat de jongere vriend zich voor hem in de slaap onbereikbaar maakt als in de dood. In Unami dort wordt dat thema nog schrijnender hernomen. In La Crucifixion beschrijft de dichter de martelgang naar het kruis en de kruisiging: hij is de Christus én de toeschouwer, en de kruisdood levert nauwelijks een verlossing op …
Maar de dichter blijft op zoek naar zijn vrijheid. Het meest treffend heeft Cocteau zijn boodschap verwoord in een radio-interview in 1951 met André Fraigneau. De dichter zetelt in zijn huis in Milly-la-Forêt, dat een pakhuis is vol souvenirs, bibelots en herinneringen. Fraigneau stelt hem de voor de hand liggende vraag, welk voorwerp hij zou redden als zijn huis in brand zou staan. Cocteaus antwoord: Ik zou het , vuur meenemen.
Je kunt Cocteau veel slechte karaktertrekken toeschrijven: hij had ongetwijfeld wat men tegenwoordig noemt een persoonlijkheidsstoornis. Hij was homoseksueel, narcistisch, was verslaafd aan opium, en wat al niet meer. Hij heeft die eigenschappen gebruikt om het beste in hemzelf naar voren te halen.
Hij kon in gezelschap niet op de achtergrond blijven. Hij moest schitteren maar hij was nooit kwaadaardig. Iedereen die hem persoonlijk heeft meegemaakt roemt nog altijd zijn vermogen tot vriendschap.
Als Jean in het gezelschap verkeerde gebeurden er altijd bijzondere dingen’, weet Madeleine Milhaud zich nog te herinneren. Als Cocteau ergens was dan was hij er echt. Maar hij wist bijzondere eigenschappen in anderen te ontdekken en anderen te stimuleren.
Zo bracht hij Al Brown terug in de boksring, maakte hij Marais tot een beroemd toneelspeler, herkende hij in Jacques Brosse zijn biograaf en werd Lucien Clerque, wie hij vroeg foto’s te maken toen hij Le testarnent d’Orphée filmde, een wereldberoemd fotograaf.
En ook wat zijn werk betreft: Cocteau is niet iemand die schuilgaat achter zijn oeuvre, integendeel. In zijn gedichten, romans, essays,films en tekeningen is hij prominent aanwezig. Steeds lees je zijn werk door een bril met een dubbele focus: je verdiepend in de persoon Jean Cocteau en kijkend naar de meer algemene betekenis van wat de dichter Cocteau schrijft of laat zien .. Vaak is dat fascinerend; het maakt je tot een persoonlijke bekende van de dichter. Soms wekt het irritatie, met name bij de latere gedichten. Daar heeft de onbevangenheid plaatsgemaakt voor al te grote vanzelfsprekendheid. Daarom heb ik in de eerste plaats gedichten gekozen waarin de spanning van die tweeledigheid het meest voelbaar is.
Cocteau en Nederland.
In Nederland is de belangstelling voor Cocteau wisselend geweest. Als avant-gardistisch dichter werd Cocteau allereerst opgemerkt door Paul van Ostaijen, vervolgens door Karel van de Woestijne, H. Marsman en Martinus Nijhoff. Het (maandschrift voor katholieke reconstructie De 8emeenschap’ toont belangstelling voor Cocteau en zijn vriendenkring. In het dubbelnummer. van augustus/september 1929 staat een gedicht van Cocteau en wijdt Jan Engelman een bespreking aan J’adore van Jean Desbordes met een inleiding van Cocteau. Daarin verzet Engelman zich, weliswaar wat dubbelzinnig, tegen de moderne mystiek van Cocteau: (Johannes van ’t Kruis beminde den Bruidegom zoodanig, dat hij de controle over het lichaam verloor. Jean Cocteau en de zijnen beginnen met de controle over het lichaam te verliezen en plegen daarna een blasfemie, elke keer dat zij spreken over hun liefde.’Tot op dat moment hield Jan Engelman zich goed op de hoogte van het werk van Cocteau, maar hij heeft zich er later nauwelijks meer over uitgelaten. Menno ter Braak noemt Jean Cocteau (op zijn best één der diepst borende geesten, op zijn slechtst Frankrijks eminentste hekkenspringer’.
E. du Perron had wel belangstelling voor Cocteau, maar kon het niet laten om op hem af te geven, te pas en te onpas. Hij onderkent het schrijftalent van Cocteau, noemt Les erifants terribles zijn meesterwerk, kan niet ontkennen dat Cocteau vrijwel alles (ook tekenen) doet met gratie, maar vooral dat lijkt Du Perron te hinderen: (overal waar Cocteau het koorddansen voor het dansen verlaat, blij ft hij op zij n best een danser’. Du Perron (geeft gaarne heel Cocteau cadeau voor Le bateau ivre
van Rimbaud’. Overigens signaleert hij bij Marsman en bij Nijhoff invloeden van Cocteau. In een brief aan J.Greshoff(4-11-1932) meldt Du Perron: ‘Cocteau’s Plein-chant b.v. is een Iievelingsstuk van Pom’. Maar Pom Nijhoff zelf heeft zich bij mijn weten nooit uitgelaten over zijn bewondering voor Plein-chant van Cocteau. wel erkent hij de invloed van Cocteau op zijn gedicht l\water’. Hans Lodeizen was vooral geïnteresseerd in Cocteau als publieke figuur. Na de tweede wereldoorlog is Cocteau twee keer in Nederland geweest (in 1946 en 1950),maar beide keren alleen in verband met de vertoning van zijn films. In 1954 werkte Cocteau nog mee aan een nummer van het katholieke tijdschrift Roeping, gewijd aan zijn vriend Max Jacob. Voor Cocteau als dichter en schrijver was toen in Nederland de belangstelling al verflauwd. Ik denk dat de tijd rijp is om opnieuw kennis te nemen van de dichter Jean Cocteau.
Theo Festen
![]() |
![]() |
Picasso Cocteau Satie ‘Parade Ballet’ |