Istendael-Vermeer

Istendael-Vermeer

Vermeer en Delft

Geert van Istendael

Het licht strijkt stadig over rechte grachtjes,
hij is hier niet, hier is alleen zijn licht.
Hij condenseert het tot een schuit, tot wallen,
waterrimpels. Hij gaat schuil in de wolken.
Zijn stad heeft hij voorgoed tot Delft verdicht.

De bekende passage waarin Marcel Proust verwijst naar het schilderij “Gezicht op Delft” van Vermeer (Petit pan de mur jaune) is afkomstig uit “De gevangene”, deel 5 van “Op zoek naar de verloren tijd”. Onder kenners van het werk van Proust en Vermeer is discussie over welk stukje geel Proust hier precies bedoeld. Twee gele vlakjes links en rechts van de stadspoort met de dubbele toren komen hiervoor in aanmerking (zie afbeelding)

De Franse romanschrijver Marcel Proust (1871 – 1922) was zeer geïnteresseerd in de Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw. Hij ondernam verschillende reizen naar Nederland. In 1898 bezocht hij de grote Rembrandt-tentoonstelling in Amsterdam. In het najaar van 1902 reisde Proust naar Brugge, Gent, Antwerpen, Dordrecht*, Rotterdam, Amsterdam, Haarlem en Den Haag. In deze laatste stad bezocht hij op 18 oktober het Mauritshuis.
Marcel Proust is vooral beroemd vanwege zijn romanreeks Á la recherche du temps perdu (Op zoek naar de verloren tijd) die tussen 1913 en 1927 in zeven delen verscheen. Hierin beschrijft hij het tijdperk van de Franse derde republiek. Ook wel de “belle époque”genoemd. Tegelijk is de roman een verslag van het bewustwordingsproces van de verteller, Marcel, alter ego van Proust zelf.
De beeldende kunst komt in Á la recherche du temps perdu regelmatig ter sprake. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor Vermeers Gezicht op Delft. Proust zag dit schilderij zeker twee maal: de eerste keer tijdens zijn bezoek aan het Mauritshuis in oktober 1902, de tweede keer in Parijs. Vanaf 21 april 1921 was daar in het Jeu de Paume een tentoonstelling van Nederlandse schilderijen te zien. De entreegelden waren bestemd voor de wederopbouw van streken in België die tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar hadden geleden.
Proust las kort na de opening van de tentoonstelling een bespreking van de criticus Jean-Louis Vaudoyer, waarna hij deze schreef: “Vanaf het moment dat ik het Gezicht op Delft zag in het museum in Den Haag, wist ik dat ik het mooiste schilderij ter wereld had gezien.” Nadat hij een tweede artikel van Vaudoyer had gelezen nodigde hij deze uit om samen de tentoonstelling te bezoeken. Dat bezoek moet hebben plaats gevonden tussen 18 en 24 mei 1921.

 

Het zien van Vermeers schilderij heeft op Proust een diepe indruk gemaakt. Enkele passages uit La Prisonniére , het vijfde deel van Á la recherche du temps perdu maken dit duidelijk. Daarin laat Proust een van de personages uit zijn roman, de schrijver Bergotte, de tentoonstelling bezoeken :

Maar aangezien een criticus had geschreven dat in het Gezicht op Delft van Ver Meer (uitgeleend door het museum van Den Haag voor een Hollandse tentoonstelling), een schilderij waar hij weg van was en dat hij heel goed meende te kennen, een klein geel muurvlak (dat hij zich niet herinnerde) zo goed geschilderd was het, keek men alleen daarnaar, als een kostbaar Chinees kunstwerk was, van een schoonheid die op zichzelf kon staan, at Bergotte een paar aardappels, ging op weg en betrad de tentoonstelling. Al bij de eerste treden die hij op moest gaan werd hij overvallen door duizeligheid. (…) Ten slotte stond hij voor de Ver Meer die hij zich luisterrijker herinnerde, meer verschillend van alles wat hij kende, maar waar hij voor het eerst in opmerkte, dank zij het artikel van de criticus, kleine figuren in blauw, dat het zand roze was, en voorts de kostbare materie van het klein gele muurvlak. Zijn duizeligheid nam toe; hij hield zijn blik gevestigd, als een kind op een gele vlinder die het wilde vangen, op het kostbare kleine muurvlak. “Zo had ik moeten schrijven”, zei hij. “Mijn laatste boeken zijn te schraal, ik had verscheidene lagen kleur moeten aanbrengen, van mijn taal een kostbaarheid op zichzelf moeten maken, zoals dit kleine muurvlak”. (…) Hij herhaalde in zichzelf: “Klein geel muurvlak met een afdak, klein geel muurvlak”. Intussen viel hij neer op een cirkelvormige sofa: even plotseling verdween de gedachte dat zijn leven op het spel stond en zei hij bij zichzelf, zijn optimisme hervindend: “Het is gewoon een indigestie die ik van die niet goed gaar gekookte aardappelen heb gekregen, het betekent niets”.  Een nieuwe klap sloeg hem neer, hij rolde van de sofa op de grond waar alle bezoekers en suppoosten naar toesnelden. Hij was dood.”

(Bron: Marcel Proust, Opzoek naar de verloren tijd. De gevangene, vertaling Thérèse Cornips)

* Over de stad Dordrecht zou Proust het volgende gedicht schrijven:

Dordrecht

Marcel Proust

Ton ciel toujours un peu
bleu
Le matin souvent un peu
pleut

Dordrecht endroit si beau
Tombeau
De mes illusions chéries

Quand j’essaye à dessiner
Tes canaux, tes toits, ton clocher
Je me sens comme aimer
Des patries

Mais le soleil et les cloches
Ont bien vite resséché
Pour la grand-messe et les brioches
Ton luisant clocher

Ton ciel bleu
Souvent pleut
Mais dessous toujours un peu
Reste bleu.