Conus Marmoreus
Voor Alje
Ed Leeflang
Hoe kon ik in mijn duister weten
of denken dat de witte tanden
daar buiten mijn verharde wanden
bits sierden tot zo’n mozaïek
dat beesten die genaderd waren
wegdraaiden op hun stijve scharen,
op stekeltenen, schuifelbuiken;
ons leeft een langzaam mechaniek.
Wij hebben kannen nodig, kruiken,
als alles wat beweegt kan kwetsen.
Ik was de prins, het weke schepsel
dat heenspoelt uit zijn piramide,
krankzinnigheden later ziende
zijn oud paleis, droom van een etser.
Vogels van gesprek
Ed Leeflang
De spreeuwen hebben het normale
van koe, de lege tank, een groet.
De hete zomer, laat nog broed
en hoeveel zwaluwen het halen.
De woensdag in de holle weg,
de groene woensdag van de specht.
Een kerkuil die hier niet meer woont,
nog één keer kwam, zij of haar zoon.
De oude vogels van gesprek, de nacht,
de tijd die alweer dringt, de trek.
Peter Vos ‘Wat vliegt de tijd’
Herfst
Ed Leeflang
De muizen draaien hun dagenrad.
Schelpen die elkaar niet horen
ruisen van oorlog. Zo is de herfst
gebrouwen van plagen, nat blad
en wind voor de doedelzak.
Hoor de liefdes mij vragen
die ik aanbad of vergat
mij niet in regens te verdiepen,
in dieren, in weer. Zij hadden
hun rug, hun buik, hun zij,
kanten waarop zij niet sliepen
naast of nog verder van mij.
En of ik dat wil beamen
nu peren barsten van sap,
de vochtspin huist in het bad,
nu reigers diep in hun schouders
uit bedelen gaan in de stad.
Peter Vos ‘Wat vliegt de tijd’
Vroeg
Ed Leeflang
Uit driftloos grijs bestaat
de morgen van het riet,
waaraan nog pluis van
schemer hecht, de resten
van verdriet in dunne
hersenschimmen.
Nevel van een ons
stijgt van het water op
om zich te voegen bij
geluid en bronst van
uitdijend ontwaken.
De eerste kraai forenst
van nacht naar licht
in de ternauwernood
onthouden plicht iets
van de doodangst
ongedaan te maken.
Peter Vos ‘Landschap – uit schetsboek -‘
Wingebied
Ed Leeflang
Die populieren schrijven zag
loslippig stokpoud plagiaat
en eenden ringen drijven zag
waaruit syntaxis nog ontstaat
las later in de reeënsporen
dronk uit dit bekken, stond hier vroeg
en had al uit het oog verloren
de valk die op insekten joeg
kwam thuis met de nog losse tekens
uit kromme bossen duinen brem
de zaden schedeltjes hoofdbrekens
van late kraaien in zijn stem.
Schoon gewicht
Ed Leeflang
Ook bleef ons oud gedrag, tegen de bast
gekleefd zijn in paniek, een hoog miauwend
cirkelen, van spaanders burchten bouwen,
steigeren onder last, bezeten rondjes rennen,
nooit meer vertrouwen, ogende pennen op,
de stekels uit, het lome waaieren vandaag
in morgenlicht, bespringen in de schemer,
de steek ontvangen met de ogen dicht,
de sluitspier in de geest, het grazen,
geen enkele dood onthouden, spinnen in genot
onwetend van zijn klauwen, de strikken in
met open ogen, al het azen, al het dragen
van niet meer dan schoon gewicht,
organen, nagels, haren en een lot.