Rembrandt en de engelen
(twaalf gedichten en een acrostichon)
Door Simon Vestdijk
Staand zelfportret uit 1654. |
Acrostichon*
Reik hem de lauwerkrans. De honden huilen.
Eeuwen te laat is er aan de eer voldaan.
Maak ’t standbeeld hoog, dat zij het niet bevuilen.
Bijt, blafferts, in uw eigen domheidswaan.
Raak met uw muilen de andere niet aan.
Als overmande mocht hij in haar schuilen.
Nu zal het nageslacht de kunst verstaan
De schilder voor zijn bijslaap in te ruilen.
Sluit Saskia niet uit, de eerste, die
Achter dit jagen door de tijd ontwaakte.
Stierf ook de zoon? Wat leefde in die drie
Kind’ren der fantasie, de trots van wie
In uiterste ootmoed ied’re uitvaart wraakte,
Adem van vormen die de schilder maakte?
Doorn, januari 1956
* Van boven naar beneden worden door de beginletters van dit sonnet de namen ‘Rembrandt’ en ‘Saskia’ gevormd, door de beginletters telkens van de achtste lettergreep de namen ‘Hendrickje’ (de j is door een i vervangen) en ‘Titus’. Daartussenin, op onregelmatige afstanden, komen van boven naar beneden de letters voor van de woorden ‘laster’ (eerste tot en met de zesde regel), ‘liefde’ (negende tot en met veertiende regel) en ‘meelij’ (vijfde tot en met tiende regel).
Hier kunt u terug naar de overzichtspagina van de gedichtencyclus “Rembrandt en de Engelen”