Rembrandt En De Engelen-11-Lezende Titus

 

Rembrandt En De Engelen-11-Lezende Titus

Lezende of tekenende jongeling uit 1642. Een opzichzelfstaande schets die alleen door houding, tijd en opvatting te vergelijken is met de “Lezende Titus”

Lezende Titus

Simon Vestdijk

Ik had hem alle woorden leren lezen
En zware boeken leren openslaan.
Mijn kleuren droeg hij kleurloos in zijn wezen.
Hij was te bleek. Zo ging hij hiervandaan.

Altijd goedhartig, is, waar wij nog vrezen,
Hij, hemeling, met onze vrees begaan.
Hij zou wel onze voorspraak willen wezen
Bij eng’len die ons mensen gadeslaan.

Dus leest hij boeken, steeds nog, en zijn ogen
Zijn groot van zorgelijkheid om wat hij las
Over de zielen die naar hun vermogen
En hun tekorten worden afgewogen.
Over zijn vaders zondenboek gebogen
Is hij zo bleek als toen hij hier nog was.

Rembrandt En De Engelen-11-Lezende Titus
Rembrandt van Rijn ‘Lezende Titus’ ca. 1657

Rembrandt van Rijn
Leiden 1606 – 1669 Amsterdam
Lezende Titus ca. 1657
Olieverf op doek 64 x 70,5 cm

Bij Engelman leest Titus ‘de gedroomde volheid van het leven’., bij Vestdijk ‘zijn vaders zondenboek’ T. van Deel hierover in zijn inleiding bij de bloemlezing ‘Ik heb het Rood van ’t Joodse Bruidje lief’ (1988): ‘Het sonnet heeft verschillende kanten. Er is allereerst de biografische kant, van de vader- zoon relatie, die na de wending gespiegeld wordt. Waar eerst Rembrandt zijn zoon Titus heeft opgevoed tot het kunnen lezen van boeken, daar wordt nu de zoon als hemeling de lezende beoordelaar van zijn vader, ( … ) Het gedicht speelt verder nog met de tegenstelling tussen vroeger en nu, tussen aarde en hemel en vooral, met die tussen werkelijkheid en kunst. Het is een voorbeeld van een beeldgedicht dat zich rekenschap geeft van het feit dat het naar aanleiding van een kunstwerk ontstaan is. De duurzaamheid van Titus’ vereeuwiging op het schilderij is geïncorporeerd in de visie die het gedicht erop heeft.’

Hier kunt u terug naar de overzichtspagina van de gedichtencyclus “Rembrandt en de Engelen”