Rembrandt van Rijn ‘Aristoteles peinzend bij een borstbeeld van Homerus’
r van r te a
Bert Schierbeek
Voor Antonio Saura
Rembrandt van Rijn
stond alleen (en
verarmd)
voor zijn huis
(wat eens het zijne was)
en keek om zich heen
‘een woestijn’
dacht hij
en zijn mijn ogen
zo oud dat ik niets
meer zie en alles
leeg is?
Geen mens te zien
en ik heb ze allemaal
gekend en men zegt Maupi
die had mij ook al ver-
kocht, maar toch
hoor ik:
die woont hier niet
meer die hep zijn chansa
in de volledige Caransa
gepakt
en dan zeg ik
R. van R.
Niets meer: ik kijk in de richting
Nieuwmarkt en dat is
niet moeilijk…
ik kijk door alles heen
door één groot venster
één verschrikkelijke deur
(er is geen vried meer over
en ook geen tulband met pak)
Op de rondvaartboten hoort hij
zijn naam en ook in ‘t museum
hij was er nog eens gaan kijken
en dacht ‘t is goed dat ze d’r
hebben gewassen, vroeger deden we
dat niet zoveel Hendrikje en ik
R. van R. schudt zijn hoofd
en hoort
(terecht)
temidden van een zonsondergang
een gezang:
wat is er zo lastig
in een stad
waarin minder lastig
zijn
dan de meesten
is het
dat de meesten niet
zien
dat zij
zonder minder
nooit
de meesten zijn
en door de
gaten van ‘t geweld
van ‘t geld
daalt de zon in een
gloeiende spiegel en voelt
hij zijn ouderdom R. van R. en
verrimpelt en smelt en
worden zijn ogen zonnen
en zijn hoofd een zéér grote traan
waarin nog éénmaal de
stad en wat ze had
(hij ziet het)
en wat er bijkwam
en verlaat dit stelsel
voorgoed.
Rembrandt van Rijn ‘Hendrickje Stoffels’ (Louvre – Parijs)