Portret van Jan van Scorel door Anthonis Mor.
Aan Johan Polygnotus van Scorel,
van alle schilders met gemak de eerste.
Janus Secundus
Wat heeft de natuur zijn genie niet gegund?
Wat vermag de schilderkunst niet te bereiken?
De vogels kijken naar de druiven, die Zeuxis
zo wonderlijk geschilderd had op zijn tafereel.
Op zijn beurt schilderde Parrhasius het linnen
zo kunstig dat hij Zeuxis smadelijk bedroog;
Want zodra hij het doek verwijderen wilde
zag hij dat het beeld slechts schijn was.
Toen Zeuxis de vergissing zag en voelde
schonk hij beschaamd Parrhasius de overwinningspalm.
De vogels lokt hij naar druiven op zijn doek,
werd zelf door een uitmuntend kunstenaar bedrogen.
Niet vogels slechts, maar Zeuxis ook had jij, Scorel,
hoewel hij schilder was, bedrogen met jouw kunst.
Jan van Scorel “De doop van Christus”
zie ook: Kunst Kolom over Jan van Scorel
Toelichting op leven en werk van Janus Secundus:
Janus Secundus
(1511 – 1536)
– Janus Secundus, voluit Janus Secundus Nicolai Hagiensis, eigenlijk Jan Everaerts, (Den Haag, 15 november 1511 – Doornik, 1536) –
Janus Secundus werd op 15 november 1511 geboren in Den Haag. Zijn Nederlandse naam is niet bekend, maar zeker is dat hij in ieder geval niet Jan de Tweede heette. Zijn bijnaam Secundus kreeg hij omdat 15 november een feestdag was voor de martelaar Secundus. Johannes Secundus was één van achttien kinderen, van wie een aantal vroeg gestorven is. Secundus´ vader, Nicolaas Everaerts, was president van het Hof van Holland.
Johannes Secundus en twee van zijn oudere broers, Nicolaus Grudius en Hadrianus Marius, streefden een carrière als dichter na, nadat ze hun rechtenstudie voltooid hadden. Secundus en Grudius verlangden naar rijkdom en eer. Zij sloten zich hiermee aan bij de vele juristen die meenden dat ze evenveel recht op aanzien hadden als de edelen, omdat ze veel meer kennis en talent bezaten.
Secundus woonde nog in Den Haag en was pas tien jaar oud, toen hij zijn eerste Latijnse verzen schreef. Hij had, samen met zijn twee dichtende broers, in een klein klasje Latijn en Grieks geleerd. Deze drie jonge dichtende broers werden later met z´n drieën samen ook wel de tres fratres belgae genoemd.
Toen Secundus zestien was, verhuisde het gezin naar Mechelen, waar hij rechten ging studeren. Daar kwam hij ook in aanraking met de bloeiende hofcultuur van Margareta van Oostenrijk, een cultuur die het beste van de gotiek en de renaissance mengde. Ook ontmoette Secundus in die periode in Mechelen zijn eerste grote geliefde Julia, althans zo beweert hij.
Secundus en zijn broers, net als vele andere humanisten uit die tijd, keken neer op talen als Engels en Nederlands. Van Grudius is bekend dat hij brieven heeft geschreven in het Nederlands en in het Frans, maar voor literaire doeleinden werd het Latijn gebruikt.
Op zijn eenentwintigste verhuisde Secundus naar Brussel en een jaar later naar Bourges. In Bourges maakt hij zijn studie af en toen de pest daar uitbrak, vluchtte hij samen met zijn broer Marius naar het platteland. Een paar maanden later keerden ze terug naar Bourges en korte tijd daarna, in 1533, weer naar Mechelen. Vanuit daar reisde Secundus naar Spanje, om zijn broer Grudius daar te bezoeken. Pas na een jaar vond Secundus een baan in het naar zijn mening onbeschaafde Spanje, als schrijver voor de aartsbisschop van Toledo. Hij reisde met het keizerlijk hof mee door Spanje.
In 1534 kreeg Secundus een ernstige koorts, als gevolg van malaria. In 1535 ging hij terug naar Nederland en werd hij in Utrecht behandeld voor bloedarmoede, maar hij bleef ziek en hij had geen geld meer. Waarschijnlijk voelde hij zijn einde naderen en heeft hij daarom in het laatste jaar van zijn leven nog veel geschreven. Zo heeft hij onder andere veel van zijn gedichten herschreven en geordend, maar hij heeft niet alles kunnen voltooien. Janus Secundus is gestorven in 1536, en is dus nog geen 25 jaar geworden. Een aantal gedichten is tijdens zijn leven gepubliceerd, maar de meeste zijn na zijn vroegtijdige dood door anderen gepubliceerd. Zo hebben Secundus´ twee andere dichtende broers, Grudius en Marius, het verzameld werk van hun jongere broer uitgegeven in 1541, vijf jaar na diens dood. Het is dus moeilijk te weten wat Secundus precies zelf heeft gedaan aan het ordenen van zijn poëzie, en misschien hebben zijn broers zelfs sommige verzen veranderd of toegevoegd. Secundus zelf liet aantekeningen achter over verbetering van zijn werk, en sommige van deze zijn inderdaad duidelijk achteraf verwerkt voor publicatie.
De Basia
Ondanks zijn korte leven laat Secundus een grote en uiteenlopende hoeveelheid aan werken na. Secundus dankt zijn roem aan zijn liefdesgedichten. Het meest bekend tegenwoordig zijn zijn Basia, ‘Kusgedichten’. Dit boek bestaat uit negentien relatief korte gedichtjes over het kussen, waarin Secundus kuspartijen met zijn Spaanse geliefde Neaera beschrijft. Bij het lezen van de Basia denkt men meteen aan de klassieke liefdesdichter Catullus, aan wie Secundus zijn inspiratie voor deze kusjesbundel ontleende. De Basia zijn namelijk een variatie op twee kusgedichten van Catullus (5 en 7). De Basia zijn lieflijk en zoet, en passen dus in een traditie van mooie lyriek. Het zijn tedere gedichtjes, zonder al te grove woorden of uitdrukkingen, zoals Catullus die soms echter wel gebruikt. De bundel begint met een mythologisch aition voor de kus, die ontstaan is uit de Kus van Venus. Mythologische scènes zijn ook te vinden in Kus vijftien en achttien. Opvallend van de Basia is dat de gedichten uit deze bundel één onderwerp op verschillende manieren behandelen, zonder dat de lezer verveeld raakt. Het is een samenhangende, boeiende cyclus, zorgvuldig in elkaar gezet.
Voorbeeld van twee van zijn “kus-gedichten”
Het IIII. kvsken. Sonet
Bij Douza.
Ten zijn geen kuskens, tian, welck mij Neaera biedt;
T’is zuijker, t’is kaneel, t’ zijn Indische muskaeten:
Tis thijm, t’is Hemelbroot, t’zijn Grieckze honichraeten,
Zulck alsmen op d’Hymet’ of Hybla vloeijen ziet.
Woudt ghij mij met zulck aes dick voeden, eer lang ijet
Ontsterffelijck ick werd, oic onder sHemels Staeten
Vermeeren dat tgetal: alwaer de gulde vaeten
Vrous Hebes volle handt mit Nectar overghiet.
Maer zulcke ghaven doch een weijnich staeken wilt,
En met dit zoet gekus niet wezen al te mildt:
Of van gelijcker macht met mij zyn wilt deelachtich,
En werden een Goddin. der Goden disch ick haet,
Als ick u derven moet; al wilde mij zijn staet
Zelfs overdoen Iuppijn met hant, en mont opdrachtich.
Het XVII. kvsken. Sonet
Bij Douza
Zulck een zoet blosken, als Aurora smorgens schout
In rooskens purperroijt, deur shemels sweet ontlooken;
Men in dijn lipkens vindt, vroeg morgens, als gezooken
Ick deez heb al den nacht met kuskens menichfout.
Beschanst zij ronstom zijn met wit, recht als ontvout
Sich in eens maechs hant blanc een Pensee versch gebroken;
Oft oyck een laete Kers onder de rijp gedooken,
Als Somer ende Lent blijckt teffens op een hout.
Laes, dat ick u altoos, als op heur beste maeten,
End heetst uw kuskens zijn, moet met den son verlaeten.
Spaert deez blij verve doch, tot mij uw bijzijn oijt
Weerom verghun de nacht; oft zo u tuschen tijen
Raickt ijemant met zijn lel, godt geef, dat dit schoon root
Strax bleker, dan mijn wang, moet werden, deur zijn vrijen.
Elegieën
Maar het zou Secundus onrecht aandoen wanneer alleen zijn Basia besproken zouden worden. Minstens even vermaard zijn Secundus’ drie boeken elegieën. Het eerste boek bevat elf gedichten en wordt Julia Monobiblos genoemd, omdat het liefdesgedichten zijn die draaien om de al dan niet echt bestaande eerste geliefde van Secundus, Julia. De elegieën uit het eerste boek vormen samen een min of meer compleet verhaal over hoe de dichter Julia leerde kennen in mei, hoe zijn verhouding met haar was en hoe hij haar uiteindelijk verloor toen ze trouwde met een andere man.
In het tweede boek van de elegieën heeft de dichter het helemaal niet meer over Julia, maar er verschijnen meisjes met verschillende namen, of zelfs zonder naam. In de eerste elegie van het tweede boek geeft Secundus duidelijk de strekking van dat boek aan. Hij wil geen grote werken, dat wil zeggen geen leerdichten en geen epen, schrijven. Vergilius, Homerus en Hesiodus mogen dus rustig in de Onderwereld blijven. Hij blijft bij de kleine elegieën, waarvoor hij Propertius als voorbeeld en inspirator neemt.
De poëtische waarde van het derde boek met elegieën is veel minder dan van de eerdere twee boeken. De onderwerpen van de gedichten zijn hier heel gevarieerd, evenals de momenten waarop deze gedichten geschreven zijn. Deze gedichten zijn duidelijk geordend door de broers van Secundus, na diens dood.
Zoals bij vele elegische dichters, is er ook bij Janus Secundus nog altijd onenigheid over het al dan niet echt bestaan van de geliefde meisjes over wie hij schrijft. Er zijn echte brieven gevonden waaruit zou blijken dat Julia echt bestaan heeft, en dat ze misschien zelfs prostituee zou zijn. Maar deze zijn later weer in twijfel getrokken, en ook Secundus zelf speelt in zijn poëzie soms met het idee dat Julia slechts een personage is.
Schijn of Wezen, Julia heeft in ieder geval een aantal mooie verzen opgeleverd:
(…)
Zal dus één vrouw geheel alleen mij zorgen baren?
zal één de oorzaak zijn van wenen en gelach?
zal één lieflijk gelaat mij leiden alle jaren,
die ‘k van Persephone niet lang beleven mag?
Hetzij ze harteloos mijn hartstocht zal vermijden,
hetzij ze vrijelijk zich geeft, de dood heeft haast:
nóch kan ik mij aan een versmade liefde wijden,
nóch is er voor een God bij stervelingen plaats.
(…)
En geef mij honderd, geef mij duizend zachte kussen,
en geef je er nog wat bij, mijn Licht, ik word een God.
Maar niets geef je er bij, niet geef je een, twee kussen,
zodat geen lip, aan lip gevoegd, bevochtigd wordt,
je kent geen tandebeet of strijdgewoel van tongen,
al ben je mooier dan de mooiste minnares.
Latijnse meisjes heb je in kunst pas overwonnen
als je, met godengunst, mijn verzen leest als les.
Ik doe niet onder voor de duif in dartelheden,
in liefdeslust niet voor de snaakse Jupiter.
Voor al die rimpels heb je nu geen goede reden,
die komen wel vanzelf, wacht maar, straks zijn ze er.
Waarom je ogen met je wenkbrauwen bezwaren,
hoe, kam je niet het haar over je voorhoofd los?
Wacht maar, eens zal een grot je rotte oog bewaren,
en op je koude kruin prijkt straks een grijze dos.
Dan wil je tevergeefs met vale lippen zoenen,
passanten staar je met gebluste ogen aan,
en op je deurpost prijkt geen krans van bonte bloemen,
geen minnaar heft op ’t stom bordes zijn klaagzang aan.
(…)
Wie zal van ’t opgetast sierkapsel profiteren,
wie wordt als meester van je zoenen ingeloot?
Helaas, je reserveert ze voor de ondankbare veerman,
die over Lethe glijdt met zijn kapotte boot.
Na zijn omhelzinge zal de Dood je willen kussen,
tot grote schrik van de drielijvige godin.
Een onbeheerste troep van oudtijds stormt intussen
met holle ogen, vaal van wangen, op je in …
(…)
Laat het jouw vreugde zijn te kwijnenen aan mijn schouder,
dat slapen in je schoot mij als geluk toeviel,
en met mijn kussen jou mijn ziel toe te vertrouwen
en uit je kussen in te zuigen heel jouw ziel.
De mijne of, mijn Licht, de jouwe? ‘k Wil dat, liever,
jouw adem in mijn borst, de mijne in jou is.
Laten we onze jeugd verzadigen van liefde:
de Dood komt, ’t hoofd bekroond met eeuwige duisternis.
Vrienden, vriendinnen, die kritiek had op mijn klachten,
op mijn gebroken blik en wezenloze loop,
die om mijn dronken taal, zinloze woorden lachten,
een blos die plotseling mij het gelaat bekroop:
(…)
Secundus’ andere poëzie
Naast de elegieën en Basia heeft Secundus nog veel meer geschreven, hier een kort lijstje:
-
Odes: Secundus’ heeft twaalf odes geschreven. Net als het derde boek van de elegieën hebben ook de broers van Secundus deze odes geordend.
Epigrammen: Het eerste boek met epigrammen bestaat uit 67 onderdelen, het tweede boek uit zeventien.
-
Gepubliceerde brieven: De negentien epistulae van Secundus zijn verdeeld in twee boeken, van dertien en van zes brieven. Deze verdeling is gemaakt wegens metriek, een deel is elegisch en een deel heroïsch: het eerste deel is geschreven in elegisch distichon, het tweede in de dactylische hexameter, gebaseerd op de brieven van Horatius.
-
Funera: Dit zijn herdenkingen aan geliefde, overleden tijdgenoten. Er zijn 29 gedichten in het Funerum liber van Secundus. Hiervan is er één, de langste van de gedichten, een querela, ofwel treurdicht, over de dood van Nicolaus Everardi, Secundus’ vader. Vier van de funera, van gemiddelde lengte, worden naeniae genoemd, ‘lijkzangen’, waarvan er één gaat over de dood van Thomas More. De overige gedichten zijn allemaal epitaphia, grafschriften.
-
Silvae: Dit is een bundel van tien verschillende gedichten, die niet in andere bundels thuishoren.