Ballade van de veehandelaar
Paul Snoek
Naar het schilderij “Der Viehhändler van Marc Chagall
in het kunstmuseum te Bazel
I.
De avond deemsterde in het verre westen,
in ’t oosten sluimerde een zwarte nacht;
de rode zon straalde in het brandend westen
en langzaam in ’t oosten zonk de nacht.
Er naderde een zwijgend zwanger paard
en in haar buik lag zwijgend wiegend leven,
dat wiegde met de stappen van het paard,
die zwegen in het zand gelijk het leven.
Een boerenkar werd door het paard bewogen;
en menner sloeg het paard en keek dan om,
hun beider ruggen waren kromgebogen,
beschenen door een donkerrode zon.
II.
Een glimmend purperen vaars was op de kar
gebonden met de kop naar ’t rode westen,
het schokte met het schokken van de kar
en boer en vaars verschroeide ’t rode westen.
Een vrouw liep achteraan en droeg een mutten
en in haar schoot droeg zij een zwijgend kind;
haar wang voelde de adem van een mutten
haar schoot het deinen van een levend kind.
De rode zon bescheen haar baaien rok,
ze keek verdrietig naar het verre westen.
De stoet die naar het groene oosten trok
had rode ruggen van het rode westen.
III.
Er stond een vrouw die naar het westen staarde,
langsheen de weg die naar het oosten liep,
ze vroeg haar man waarom die stoet de aarde
van ’t westen vluchtte en naar het oosten liep.
Maar allen zwegen over ’t rode westen,
dat rood het kromme karrenspoor bescheen;
alleen de zandweg lag in ’t rode westen
en voerde ’t antwoord naar het oosten heen.
mutten: kalf
Zie ook:
Toelichting op het werk van Chagall door Henk van Os