Later
Albertina Soepboer
Je handen in het water, je netten ophalen, je vis
de ochtend is een gestolde schreeuw in je keel
het is niet genoeg nu hij een verte blijkt te zijn
nu hij zijn vader gevonden heeft, je vingers zijn
naakt en gescheurd, als de randen aan dat meer
van oker, je lege netten, wanneer ze je roepen en
zeggen dat hij deze dood ingehaald heeft, maar
in je oren het kraaien van de hanen, van alsmaar
die ene nacht toen je niet wilde weten van liefde
nu ze om je schreeuwen en je trekt het kleed aan
plooit het witte hemd, springt de maalstroom in
van wat zijn vislichaam jou ooit aangereikt heeft.
zie ook:
Rembrandt – Aafjes, Rembrandt – Baeke, Rembrandt – Balkt, Rembrandt – Barnas, Rembrandt – Bernlef, Rembrandt – Boeken, Rembrandt – Brabander, Rembrandt – Brassinga, Rembrandt – Bruinja, Rembrandt – Claus, Rembrandt – Decker, Rembrandt – Emmens, Rembrandt – Enquist, Rembrandt – Gerhardt, Rembrandt – Gerlach, Rembrandt – Harmens, Rembrandt – Herzberg, Rembrandt – Hofman, Rembrandt – Kemp, Rembrandt – Knibbe, Rembrandt – Kopland, Rembrandt – Meekers,Rembrandt – Menkveld, Rembrandt – Moeyaert, Rembrandt – Schiferli,Rembrandt – Schulte-Nordholt, Rembrandt – Soepboer, Rembrandt – Spinoy, Rembrandt – Tentije,
Rembrandt – Vestdijk, Rembrandt – Vestdijk02, Rembrandt – Vestdijk03 Rembrandt – Wissen.
Gedichtencyclus Rembrandt en de Engelen