De winkel in
Joost Zwagerman
Bij T-Mart ontvangt u
zestig melkwegpunten als u
schappend stukjes buitenwacht
in uw singelasingelawinkelwagen deponeert.
Een vastklant bestelt bloeddorst
het kind van kassa pi verstaat iets anders
en tikt de code van de vleesspies in.
Het kind is ook maar almachtig.
En als je heel stil bent
kun je vanuit de verte horen
hoe in het holst van mond en middenrif
een angelheaded hipster de tinkeling
van zoveelduizend kassa’s assembleert.
In de intercontinentale wachtrij speelt cliëntèle
met geduld folkloorbare harmonie.
Hoogstens duwt vriend judoka
uit begoethend weimar per abuis zijn karretje
tegen de knieholten van een bodhisattva
die lotussaluerend in stemmige verknechting wacht tot
Niels Bohr en zijn kornuiten giechelend
hun boerderijdrop hebben afgerekend.
Hermes Trismegistus krijgt een plakje ossenworst.
Lao-tse wil opgehaald worden uit het kinderparadijs.
Atitila spaart Pokemon.
Zo wordt wachten kunst en kunst het wachten
dat onze eenvoud verlichte waterblije tijden schraagt.
Winkelessentiala voldoen hier aan alle eisen
opdat de klant zich steeds een stukje verder hoger draagt:
richting frisdoorvoelde mal-du-sièclegymnastiek
richting knotse denkrimpels in de vorm
van diskdrives en van harde schijven
richting mondiale homo-ludensdynamiek
richting aanbiedingsgedicht van strokarton
waar je omniwijdend tien maal veertig uur
met een dreumesgrote supernova
of met een volmaakt geschiedpersoon
in wel dertig taalkanalen mag verblijven
Kassabon intussen omkringelt ons
als een fijne sjaal van Möbius. In T-Mart
wichelt weldaad. U komt straks ook. Reken maar!
Zelfs het schuim en kruim van aan te schaffen gigarelikwieën
vinden aan de kassa een mieterse verzekeraar.
In het gangpad
…sluipend, dieselend, in vertraagde ganzenpas,
bloem-in-knoops, niet-voor-één-gat-te-vangenslangachtig,
ogen hemelwaarts (van alle ciderhemels de meest linkse,
die in de schaduw van humhumliedjes populieren van thuis)
en gedragen door ouders vrienden onderwijzers monkelaars
horend bij die draagbaarliedjes, plakboeken bijhoudend,
stilwijzend sprak en gebarentaalde of inspinnender gezegd
sprak vastklant R. zichzelf als een tablet onder de tong,
wandeltred en stemgeluid in houdgreep van erg dunne klieren –
sprak hij de troondimensionale nimf van de zelfafdeling aan.
Waarna de wetten van het marren. Waterstofruis door het rulle gangpad.
Iets welgeteld utopisch hield hem van binnen vast alsof hij andermans
polsstok en meteen daarop boog hij verstommend door. Voelde
het adem van complete megastore het schortjes- en insigne-imperium
alsof van buiten tramlijn zoveel als ritssluiting
zijn binnenhelft in zipte; gehelmde dienstigtypes die hem
beslopen, bedieselden, beglansden, beknoopbloemden –
hem kaaks en kunstig vingen en daar hielden,
in dit borgesfiliaal onder balalaika’s doorgeglobaliseerde allesspansel:
T-Mart! In de mondiale cliëntèlemond: Team Art.
Waar iedereen vastbeklant je naam kent.|
Waar men de humhumbomen nog zag staan.
Waar echo’s echo door oneindige assortimenten jaagt,
Waar alle gekheid stippellijn, op rekening en conto,
in nota’s en in tongen. Sloep vol spiegels meert er jetsend aan.
Waar alles dat is of was of nooit zal zijn in hardcore schappen puilt.
Waar nee nog nooit in kassa-aanslag is verkochtgezongen.
Waar zelfs de langste opsomming in vermiljoenen bonnen krult.
Waar inventaris opbloeit in de schaduw van graalgeworden aanslagmeisjes.
Waar in deze tijd waarin men koning koning zijn bezit verpandt – en
waar personeel in uurloonmimiek liefjes lacht om labyrint:
‘Eén pad verder, meneer R., afdeling houdbaar. Niets te danken.’
Hier, in stemming T-Mart, schafte vastklant R. Zijn strafval aan.
Zie hem dwingend dalen. Met garantie.
Op de schappen
In de zenuwbaan van klantenkosmos
waar T-Mart op alle schappen tovering
van alephiade heeft gerubriceerd
wemelt in commerciedoosjes
krioelsel van beijverde punaises.
Rijgdraaddunne glans van wimpering de naalden:
alom aangeboden godsbewijs dat uit poriën drupt
zodra in het voorbijgaan een driecontinentenkind
met een vingertop in een omnidoosje heeft gefrut.
Wie dan allemaal, achter suisbewielde satorikarretjes?
Beter is: wie níét? Leeftijd, naam en paspoort gn bezw.
Zie de wonderjongens en de hittemeisjes op ijlscherpte
van puntige verbeelding hun behuizing weten waar
grappige jassen sippen aan gave glazen gemberbier.
Cliëntèle toost in T-Mart edelfeestend mee.
Loop daar! Koop over! Geef baar! Schap hier!
Op minder dan cellenfractie
van punaisepunt een luchtgreep uit assortiment:
bonenstro, een jetstreamer, in knekeltalen
wat Aristophanes beweerde tijdens praatbanket.
Droesem van veldtocht, bloedbad en bestanden,
vilt van schoffeldeksels van Napoleon. Iets met pastinaak.
Boeldaghallen annex schedelveld plus koeler maan.
Erg grote uitsterfdieren. Melkwegstelsels van appels die graag blozen.
De renaissance, in één meuk. Mugjes. Meer mugjes. En nog.
Hutten met adressen. Een dameshandschoen uit 1803.
Zwenkventilator en paksoi. Maria Magdalena,
de moedervlek onder haar knie. Glanslaminaat.
Teisterband. Pulpstoffen uit Pleistoceen.
Een rughaar van Neptunes. Kleding van de jonge Khomeiny.
Punaise wiegelt winstgevend in de kinderhand,
koopkracht schuift prikkend het Ene ineen.
Golfdeuren van T-Mart zwaaien open als tijd,
ruimte rolt uit, het puntgave stroomt over,
het kleinste gekocht in ontzaglijkheid.
T-Mart bestiert klievend in codes en slogans,
reikt met Shiva-armen zo volvormd
over I K E A -kastjes van eeuwigheid heen.
In praktijk
Stelten.
Hele lange
stelten.
Hoezo ‘die zou ik wel willen hebben’?
Die heb ik t och al?
Kijk dan.
Zie je ze?
Stelten.
Hele lange
stelten.
Die zou ik wel willen hebben.
Hoezo ‘die heb ik toch al’?
Waar dan?
Geen stelten.
Daar wel.
Zie je ze?
Stelten.
Hele lange
stelten.
Door een wonder
Iemand in een wassend filiaal
smeedt complotjes
van slierten muziek.
Iemand aan de entreepoort
draait tjokvol hartslag
nieuwe stoppen in.
Iemand kuiert langs een voorlopige zon.
Als dooswens nu eens niets dan woord is
waar spellingcontrollers in ritsel mee praten.
Als vastklant R. nu eens niets dan
woorden heeft gezocht.
Vanaf hoogmuur en plafond
dansten camera’s wuft en duchtig in de heupen,
volgden R. ’s losse doen en laten.
Hij had stoornis bipolair in serie
zacht uitgepakt, verwachtte donder en grom,
kromde bij voorbaat zijn glimlichte rug.
Maar niets dan sloomte van
slingers gedachten welde grijs
vanuit de verpakking op:
moet je nog verder mijn joch,
heeft buiten de zon die klauwkazend smelt
jouw komende diefstal in de gaten?
Zijn woorden altijd als steen
en kan ik straks schuilen
in dingen die ik nooit
heb gedacht of gedaan?
R. blikt in winkelwagentje.
Spullen zijn er als regen in gevallen.
Psychose. Depressie. Met barcode en folie.
R. dempt zich in kassarij.
Ziet: in een mens huist
achter zielsmuur diezelfde mens
die zichzelf in stille perfectie
aan andermans ogen onttrekt
Robuust stijgt stilmens op in vastklant R.
en voelt dankzij ontseald product
al het witte en ware dat voordien
door craquelé van zijn
buitenste zelf bleef bedekt.
Product ongekocht
maar wel uitgepakt
en merk hoe diezelfde mens R.
in winkelend zelfbeeld
ter plekke door artikel
in wordt gesnoerd
waarna het gewenste product
hem tot een consumptief
inzicht forceert.
soms zegt men duizend doden te sterven
een uitdrukking die mijn last ondermijnt
in mij voel ik miljarden bederven
tot de mensheid met een daver verdwijnt
het is onweerlegbaar de zwaarste straf
als je tel voor tel alles dood voelt gaan
een laatste bloem welkt op het massagraf
waaruit zelfs geen schim ooit nog op zal staan
ik ben de verabsoluteerde Faust
geen pact met de duivel kan vermijden
dat met mij een finale holocaust
zwaar aanzwelt tot het einde der tijden
mijn zaad heeft de planeten zwartgesausd
welke oerknal beëindigt mijn lijden
Alles werkt! En dat zonder instructie,
uitvouwblad of batterijen. Geen grauwe voile,
geen sluier van zwart. Verblindend
licht op het alom nabije, vroegere
aanschijn vals aangemeerd.
Een sneeuwwitte röntgen
toont hem de waarheid,
het lichaam de dingen
tot een en hetzelfde
karkas ingekeerd.
T-Mart is blijvend onttroond,
dezelfde mens R. heeft scherp voor ogen
bedrog dat sinds kind pijn doet aan riffen,
zoals het door moeders en
dichters sinds juttemis uit wordt gelegd.
R. kent nu van materie
de morsdode massa.
Als door een wonder
beweegt het karkas
en rekent haast niets
uit superkar af
bij zoiets futiels als
een glansrijke kassa.
Aan de kassa
wiltuzegelsofspacemileshebtueenmelkwegkaarteenbonnetje
vanemballageookeenplastictasdatisdanveertienvijfenzestig
wiltupinnenumoetnogopjatoetsenhebtualopjagetoetstnee
nuisieafgeslagenuwpasjemetdebarcodenaarrechtsneerechts
needeenzodiazepinehaduzelfmoetenwegenjadaarbentunutelaatmee
maarzegtuhetdanmaarbuitentmarttaalikkanunietverderhelpen
danmoetubijdeklantenservicezijnsorryikverstauniet
Aan het woord
Wilt u uw tas even openmaken?
Uw tas.
Mag ik uw bon zien?
De bon.
De kassabon graag.
Dit hier staat dus niet op de bon.
En dit ook niet.
Wilt u met mij meegaan.
Als u nu even meewerkt.
Dat is voor ons allebei het gemakkelijkst.
Die deur door graag.
Hier naar beneden.
Straks komt er iemand bij u.
Weet ik niet.
Meneer.
Dat zei ik net.
Ik weet niet hoe lang.
Nee, langer dan dat. Langer.
In hechtenis
Eén gelijk zichzelf nam wachtplaats in,
een donsrood doek schoof draalvoud
veldbloem opzij alsof er podium en
ai daar was vastklant R. stugbevloerd
zat hij wetend vast in deemstertongen:
Wat is dit voor gewelf? Wie zitten hier?
Ruim boven op! Stop de schoenen! Waar is
bel voor aanvangstijd? Waarom is men vastend zelf?
Hoort dit bij bescanning T-Martservice en –beleid?
In ondergrondse hechtenis snaarde een handvol talen,
Spanjaarden wat Duitsers vier Amerikanen
iemand uit windhoek van blafsel en gutturalen
allerhande horzelspraak als woordgevulde basiliek,
de meerderheid ingetuned op Babylonische kanalen.
Vastklant R. beschouwde het tumult
met de fijnvlietende helderheid
van iemand aan wie je niets hoeft te vertellen.
Toen dwaasden stofwolken door de spelonk
en stond op uit leemte een figuur in uniform
die sprak in T-Marttaal van afdeling Beeld:
U heeft het recht to remain stilte.
Anything u zegt kan en zal be used u tegen.
Vastklant R. hoorde tekst die zich speelt,
verwachtte aanwijzing van geblaseerde regie:
nu schoorvoetend achter tralies bewegen.
R. voegde zich in spel en spiekte dossier,
zag vermeld dat hij geval van heterdaad.
Vroeg in vloeiend Esperanto om een advocaat.
Dossier vermeldde
wat in tas was aangetroffen:
tweemaal een al uitgepakte4 stoornis
bipolair plus stevig geprijsde psychose –
en hoe ontvreemding
was gesignaleerd:
camera’s waren in heupwieg
gevolgd, ogen op steeltjes
die tot en met buiten
waar de zon als getuige blauwkazend lekte.
Vraag van uniform:
of R. kon beamen
dat alles, ontsealde verwarring,
decorstuk kliniek, A-merk van
zwartslag – dat alles
de facto ontvreemd
op glanzende
bodem van
tas lag.
De pingel van een stemvork klinkt
terwijl iemand in sub rosa van dossier
de ontvreemding van artikelen afvinkt.
Hoe moet R. zichzelf noemen?
Waar bevindt hij zich nu hij gevat
is ingestraald en uitgezonden?
Niet zoveel doen aan balalaikavragen,
smoest naast hem een dundito bajesklant,
het koopziek gezicht verdacht ongeschonden.
Broeder Vastklant! Je bent in catacomben
van je eigen koopwaar aanbeland.
Geloof je in baarlijke liefde?
O ja? Hoeveel vingers steek ik op?
Dundito buurman lacht zich een kriek.
Salueert met zijn hand in een ovenwant.
Staand in het duister doet R.
traag van kalmerende vlinderslag.
Prompt verglijdt het bovengronds
licht tot ontastbaar water
en delft het gemoed
een peilloos wieds later.
Een entree wordt hem gewaar,
de aanblik van een zonbestoven tuin,
het zachtjes deinen van een vlag:
zijn aankomst op een zomderdag.
Achter tralies
…tot hem spreekt per gsm gedecideerd een straalgezant
van de snapachtigen, draaghals hermelijn gewitbeft,
toogje biezig zwart, stemmetje een euroton of twee
en in zijn vrije tijd fijn klussen
aan zijn driemaster en drankprobleem:
Yo rshfd ik jouw raadsman zijn! Koud! Woord op!
En nog wat neugutturalen, want in echelons
van spiegelruitkantoren hangt men
dwepend aan koeterwaals van homeboys en vandalen.
Wat te zeggen tegen ik jouw raadsman? Je kamt
een toerbeurtnette scheiding in je hersenhelften
en slikt alle tien je tongsegmenten in alvorens
met zwembadpas de oversteek te maken
naar het op tachtig graden schoongewassen
hulsjargon van beklaagdenbank en dagvaarding:
Ik vrees het is summier pietpuk-delict dat onder
artikel 130 valt, handje T-Mart-spullen toegeëigend,
wederrechterlijk natuurlijk, een heterdaadje,
gaat u mikken op kreupele tenlastelegging,
pluist u tangodansend op de fetisj vormfout
of verzachten u en ik omstandigheden zoals ze
dat in de twee dimensies van de gepensioneerde
epoche van het hedonisme heel behoorlijk deden?
Vastklant R. zweet vlinderdamp rond om zijn gsm,
het is er zonder hapering of fouten uitgekomen,
maar ik jouw raadsman moffelt hoorbaar grijns,
zwiept digitaal met wetboek als met wichelroede
en wirwart in cross-overstem: Yo rshfd! Zit niet
bij de pakken neer raap je modderbokking kont together
geef ze hel als je grijpt wat ik doel! Koud! Woord op!
Je weet maar half wat je hoort en voor je ziet,
roomblank getto lilt van onder witteraadsmanboord,
in moederneuklands boter die de aardappel verhit.
Je knikkebolt opwoordend mee en vleugt wat over
horden die in opstand komen en schaarse leeuweriken
boven eeuwig Avondland van jojoadvocaten.
Intussen zit je achter T-Marttralies waar de
sleutelbossen op de rechte heupjes deinen van
verwoede stewardessen – zelfs in de
diefstalcatacomben reiken personeel en cliëntèle
naar het allerhoogste: bij drie keer ingerekend
korting op uw vrijgeleide, inclusief de broekrokwarme
glimlach van het stewardesje in jouw celcomplex –
als je erom vraagt trekt zij de franjes van geduld
en empathie kuisig op tot iets boven de knie.
Aan de lijn wordt ik jouw raadsman steeds hoogtoniger
en ziet wel tig methoden om in zweefvlucht
vrij te komen, met als kiloknaller onder het
geschut van pleidooien en aantikkende tactieken
de verwijzing naar het hypochonderprecedent,
the people versus Schopenhauer, vrijspraak
wegens schier onschatbare misantropie,
en bij de weg rshfd, schrijf jij toevallig poëzie?
Zo ja dan is er het diepdichterlijke Byron-arrest
toen alle kunsters en kunstinnen werden gekverklaard.
Zeg, in jouw grote shopping bag van bokking T-Mart
zaten misschien wat spulletjes maar jij verlangde
naar superslags geloofsartikel van witheet en
eeuwig wünderbar: vacuüm verpakte inzinking,
driemaal eens ons cognitieve dissociatie,
Psychose in gezinsverpakking. Toch? Woord op.
Eén cel naast je maakt daar de tralies
een medearrestant het handgebaar van lamagaan.
Je hebt de telefoon inmiddels uitgeschakeld en
maakt in je T-Martcel een looppas in de vorm
van stoere ommegang door bevlekkend Kanaän.
Niets nog wat je horen wilt en zeker niet
het falset van ik jouw raadsman, moderne indiaan
die tegen heug&meug van onverbinding
zijn cliënt nog poederneuzend overpept; Yo rshfd!
Het is een eer om voor dit modderhete vuur te staan!
Jij bent de knuppel in mijn stigma-palmen,
in kort geding ga ik een homerun voor je slaan!
Het gesprek is allang afgelopen
als ergens in de stratosfeer een
echo van ik jouw raadsman
tegen vastklant R. iets fluistert
over ontoerekening en of hij
daartoe wel en heus een tikje vatbaar was.
In de cel verandert zwembadpas
nu in een zelfopbiedend ijsbeerlopen,
vastklant R. zakt terug in poel
van het kouwelijk afstompende,
van het in- en inzwart en toch heel gewone:
alles kliefde en verstroomde in zijn tas,
maar dat, het hoofse ontoerekenen,
dat had hij als zeloot van Indiana Jones
in het filiaal van dichtstbijzijnde T-Martgraal
in volle omvang en goudeerlijk willen kopen.
Vastklant R. voelt kans op vrijlating
in worgend tempo celstoffelijk versmallen.
Snel belt hij ik jouw raadsman terug
en zingzegt diefstal & stoornis is ook maar een artikel.
Ik zag stapeling van goederen en wilde,
toegegeven, zonder te beseffen wat ik wilde –
ik wil de graag van andermans bezit bevallen.
Ik jouw raadsman ploft hierna het netwerk in:
Geweldig sleutelwoord! Bevalling en die dingen
doen het voor de rechtbank altijd smartlapgoed.
Wij moeten rshfd jongen maar eens afspreken,
maar weet je wel hoe overvraagd ik ben?
Je herkent mij aan een troepje filosofen
die op afroep wild-etruskisch rondjes rennen
op de zwartrand van mijn uurprijshoge hoed!
Voor de rechter
…en laat me dit zingen of zeggen, uw eer. Naast mij
recht voor u zit een man die verlost. Een mandie verlost.
Wist u dat Duitsers in Transsylvanië sloten
van huizen opendraaien als een vrouw
bevallen moet? Als in Bombay een vrouw in barensnood
dan doen verwanten deuren en laden wijdopen. Bij
de Mandelings op Sumatra worden op bevalmomenten
deksels van kisten en pannen gelicht. Helpt dit
vrouw en baarfoetus niet op weg, dan moet de man
op alle balken in zijn huis gaan slaan,
zodat de balken los en losser gaan. Als in Chittagong
een vrouw de vrucht niet krijgt uitgeperst,
moeten in de omtrek hekken worden stukgezaagd,
moeten flessen van de kurk en stoppen uit de vaten.
Koeien en paarden moeten los, de hond uit zijn hok
schapen kippen eenden worden uit hun plek bevrijd.
Op Sachalon knoopt de man van een vrouw die baart
als de weerga zijn veters los. En uw eer, wist u
dat het nog strenger kan? De Tombuluman mag nooit
zijn benen over elkaar als zijn vrouw in weeën is.
Doet in Bulgarije de vrouw in maand drie of verder
van het zwangeren haar benen te vaak over elkaar,
dan zegt het boze oog dat het latere bevallen stranden gaat.
Leg in Noord-Afrika nooit de zakdoek van een
man die bevruchten moet in een knoop. Wat hij
dan in de eigoot spuit, komt er onnut annex overbodig uit.
Wat ik wil zeggen uw eer mijn cliënt de wereldburger
vastklant R. haalde niet de dingen naar zich toe,
hij was begonnen met het groot bevrijden, eindelijk werd
het gebed van assortiment in barensnood verhoord,
in naam van de kosmos, doe open die poort! Unlock die
bokking doors of perception, peuter het strakke gootje
van de flessen melk, ontknoop alle verpakking, sla een bres
in wijdend T-Mart, draai aan sloten van winkelgewelf,
verbeter de service, begin bij jezelf! Mijn cliënt
is verlosser, al wat verkocht doet zich geopend tegoed,
hij toont hier zijn belvaagd en brandschoon blazoen
vandaar dat het verheugde toen bij kassa zoveel
de man van controle hem vroeg zijn tas open te doen.
Goed, daarin dingen die waren nog dicht, maar doordat
hij betrapt was zagen restanten geopend het licht,
begrijpt u de vreugde van mijn cliënt? Ik weet je weet pas
wat mijn cliënt ondergaat wanneer je zelf in barensnood bent.
Waar vastklant R. van beviel was ik geef het ruiterlijk toe
dat was wat men in T-Mart misschien niet herkent. Hij opende
dingen zoals een ander zich schermt, zich wegstopt en delft.
Mijn cliënt groette kozend de dingen hij beviel van zichzelf.
In zeiland ornaat
In zeiland ornaat
zijgt naast hem in jouw raadsman neer,
die onderwijl een pluisje of wrat
van zijn schouder of toog afslaat.
R. spiedt de zaal in, naar jury en hof,
overal strijken gezicht zich uit,
achterin wordt een T-Martmetoot langzaam wakker.
De rechtszaal wordt zwembad de rechter
een muts die zich vlak boven water door
golfslag van ik jouw raadsman baant.
Griffier zet de shop in molshopend akker.
Officier van justitie duikt diep in dossier,
tussen bouwland en zwembad beweegt woelig stof.
Ergens in rechtszaal sluipen hordes af en weer aan,
R. staat op en begint werktuiglijk te buigen.
Ik jouw raadsman elleboogt hem in zij,
knikt naar bank van jury f wie zijn dat ook weer,
misschien zijn het daders misschien wel getuigen,
misschien is het publiek misschien wel politie.
Een badmeester schept een wit kind uit het bad.
Op mollend grond ziet vastklant R. zijn ouders nu staan.
Tussen hen in een weckfles met struif – dan zal het
straks wel over jeugd en zwemlessen gaan. Krachtig
wijst R. ik jouw raadsman op officier van justitie.
Is dit een rechtszaak, therapie of regressie,
waar begint zwemmen en waar inquisitie?
Officier monoloogt met zwemband en spade,
baantje voor baantje palmt hij de jury.
R. knipoogt ouders, zijn moeder blinkt terug,
zijn vader slaat vanuit ooghoek badrechters gade –
waarom dit balsel? Waarom drukt het wetboek
gewicht van stethoscoop? Was will das Wettspiel,
wie heeft ik jouw raadsman dubbel aangekleed?
R. kijkt opzij, graait in jouw raadsman bij de biezen,
ontdekt tot zijn bevreemding ontvreemde biotoop.
Jury pleegt borstcrawl en toont armslag verplegers,
onder bef van ik jouw raadsman piept waterpas
een lijn van ander uniform, in tegenlicht schemert
onder kleding van iedereen aanwezig hetzelfde zweem
dat ook de toga van de rechter niet verhult:
uw eer en we the people dragen unisono witte jas.
R. doet kreet. Kreet doet boemerang naar R.
Zijn ouders schudden met de weckfles, er ontsnapt
een opvoedkundige gas. Jury slaagt beradend onder water,
ergens van achter de banken van landschap een publiek
roept iemand met een stem die van R. is maar dan later:
ik wou ik wou ik wou dat ik mijn bokking nabeeld was!
Ik jouw raadsman sust R. sussend op gesuste schouder.
Yo rshfd! Hou je hoofd tezamen, voor jou zijn allen hier.
R. ontdekt in zijn ouders glimp van uren van bezoek,
griffier met akkerschop ontmaskert zich als witjas vier,
de rechter hamerslaat om orde, orde in het huis! Galmt:
leden van de jury heeft u uw verdict bereikt? Uit
water duikt hoofd van de jury op, gisse witjas van de zaal.
Strooit Melkwegpunten en trappelt: schuldig uw eer,
waarna R. zich ontwaardigd losrukt uit vastbank
en uit protest hoge duikplank bestijgt. Ziet toe
hoe in vooronder zijn moeder zijn vader toezwijkt.
R. sabelt van de hoge zijn dit de mores van het recht?
Een halo als van martelaar verschaft zijn hoge hoofd
een bloezend gouden gloed. In de akkerbruine diepte
breekt het zwembad als een hostie krek in twee.
Wanneer R. aanloopt voor snoekduik, slaakt parket
in steno allerwegen zucht. Tenue de ville is uitgetrokken.
onder hem begint men aan orgie van blinkend wit,
rechter, ik jouw raadsman, jury en publiek rollen zich
in het midden van het tweegereten zwembad massaal op.
Snoekse sprong wordt val, vastklant R. probeert nog
de luchtfietsroute van een haarspeldbocht.
Alle soorten witjas liggen op de grond als zachte bol en prop,
R. landt verend op de menigte, ik jouw raadsman zegt direct:
Yo rshfd, joch o joch. Weet je wie de hel we zijn?
Wij zijn de hand die jou bevangt en die jij zelf hebt gezocht,
wij zijn oerstoffelijk jouw waarheid en jouw weg,
wij zijn in dulci jubilo het artikel dat je hebt gekocht.
Als je valt zijn wij je landing, als je bent zijn wij je hoofd.
Wij zijn het universum waar je bloesemroezend in gelooft.
Hoe ben ik eigenlijk gesprongen?
Was ooit eerder witjasmensheid vangmat of matras?
Waar zijn de akker en het zwembad nu,
wanneer was het dat ik watertrappend op mijn handen liep,
dat ik het golfslagwordend wonder van mijn ouders was?
Deuren van rechtszaal slaan klapwiekend open,
een strooisel militairen begint oefening omsingel,
juryleden salueren, rechter spandoekt mee, T-Mart
werpt pakketten uit, alle soorten witjas beleven hun rentree.
Van onder de amorfe berg van reddend witjas,
van onder het zachtmenselijk gewringel
kruipt zijn moeder in wit kraamhemd op hem af.
Opdracht, seint ze, opdracht.
Winkel nu eens weg met de singelasingelasuperkar,
leg het roeshoofd van je masker af.
Opdracht, seint ze, opdracht.
Begin met zaagsel
een windhoos te maken.
Verklein puilend T-Mart
tot kinderhouten huls, je lieve ledikant.
Probeer met de punt van je neus
je tong aan te raken.
Kijk naar me pak mijn hand
en denk en doe een keer vrijwel niets,
denk ik kijk naar mijn moeder
en pak nu haar hand.
R. schaamt zich uit velen
als hij haar beide ogen in klimt.
Een echo van tijdsdruk
draait oorzaak gevolg en
hetzelfde om en weer om.
Hij schuilt in zijn moeder
en stilt wat ze zegt.
R. zwijgt nu vastend in tongen
en merkt nog net
hoe een man uit zijn naam
in vermengend ornaat
in zeilend bewustzijn
in bed wordt gelegd.
Het bed liegt uit:
je bent onschuldig.
Het bed legt uit:
het bed is geduldig.
Het bed zegt: denk niet dat je verlaten.
Straks komt uit adjectieventijd van toen
dezelfde als nu voor het laatst met je praten.
In lediging
Vlak voor slapengaan lieve jongen komt de adjectievenman,
dus als jij nou even alles bij elkaar veegt, is dat goed?
Onder het bed ligt nog een bucolisch en doldriest
en heb je groots en sanguinisch al goeienacht gewenst?
Gister was hier nog de meester van de blazerssectie
hij zei veel zingends over je talenten en als ik straks
je linkerwang een nachtkus blaas mag jij gerust en
volgens wetten van de adjectievenman ook dramatisch
in bedachtzaamheid jouw tong in wang te rusten doen.
Als je maar weet dat mamma altijd toe dat weet je toch?
Als je dat maar altijd weet en je heus vertrouwen kunt
op de adjectievenman kijk! hij steekt zijn witte handen op
en begrijpt hoe welvoegelijk je in fantoomste dromen bent
je weet ik kende je roezen voordat je geboren was
zo helder dat het was je mamma droeg licht- en waterspel
en maakte toen ze zes en jarig was haar dag tot vrijmarkt
en toen op de ochtend na de echte koninginnedag mannen met
oranje hesjes aan het straatvuil en het speelgoed ruimden
en ergens een onverkochte pop het op een voor de platwals
van stadsreiniging onhoorbaar schreeuwen zette – tóén
wist een moeder van net zes jaar oud dat daar is mijn kind.
in de rust-en-ordewagen van de adjectievendienst
ontpopte je dampend tot inroze ziel ik zag het aan en keek
naar later zag verbruik van zorgen zag verre slapeloosheid
om wie je nu grofstoffelijk in scheve taal geworden bent.
Soms verstuif ik in jouw banvloek tot dochter van mijn zoon
een zwevende inversie die je diep van horen ijlen kent.
Achter doempatroon glinstert onherstelbaar ouderschap
ik zing je binnen in nabije lediging slaap zacht mijn grote vent.
Uit de winkel
Ver van drom en schitter
schuifelt aan de randen van fantastisch T-Mart
een tweetal dat de pijlen naar omnisectie Vroeger volgt.
Roltrap hemelt schuins verdieping zoveel,
honingraat Verleden Tijd, via jubelgang Nostalgia
maken de twee secuur een sluipgang naar de rekken
van het welbekende: langs assortimenten op de punaisepunten,
langs het nietige, het nipte, de opzoekhoek van om het even
welke ijle sentimenten – een tweetal gaat een zoon terugkopen,
niet stoffelijk, maar alles wat er van hem valt te weten,
inclusief het stremsel van het kale zijn,
inclusief het klein en minder klein vergeten.
De vader speurt volgens regels van deductie,
zijn hand dwarrelt langs de schappen
van futiel geworden jaren tachtig en terug.
De moeder wil dieper in de doordring
van de sectie wik t en weegt artikelen van
veertig jaar en ouder, toen haar zoon
zuigeling en verder terug;
voor er kiemcel was of vrucht
droeg zij haar kind al in zich mee,
in koesterend vooruitzicht op conceptie.
Het ouderpaar stuit telkens op een stuitend ‘in bestelling’,
ze roepen hulp in van verkoopster, kassachef en manager.
Na hun vraag welt onwennig het totdantoe onbekende
in stemming T-Mart. Niemand van het personeel heeft
ooit gehoord van vastklant R., niemand die zijn naam
in duizeling archieven vindt. Wie zei u dat het was?
Kunt u zijn naam nog één keer spellen?
Heel T-Mart raakt in verlegenheid,
product gevraagd dat niet in schappen
en zelfs niet in bestanden is – angels, klemmen,
al die facetten van een dood persoon,
dat moeten wij toch ebben, het klinkt intens gewoon,
waarna de fase van de achterdocht – meneer, mevrouw,
hád u wel een zoon?
Manager toont ouderpaar de overvolle
uitstalkast van vlietend Niets, nirvana
in wel twintig soorten, huismerk de implosie,
weekaanbieding Melkwegpunt bezongen horror vacui
en ander Nee van struise filosofen,
en weigert het voor hem zo onvoorstelbare
te geloven: dat zelfs in T-Mart de wet
regeert van zand in de machine;
dat raderen soms onmiskenbaar stokken.
Voor zijn geestesoog ontrolt zich
in een flits het onheil mondiaal:
overal de headlines dat T-Mart
één product niet kent, ouderpaar
van onbekende vastklant
creëert hier een belastend precedent.
Maar het ouderpaar
vertrekt zonder gerucht,
verstomd geraakt door rouw
die uitvloeit in vergrimd verschiet:
mijn lief mijn lief o waar gebleven.
Zelfs in afwezigheid is vastklant R. onvind-
en onherleidbaar, zelfs in wisse dood
is hun verdoolde zoon er niet.
Zich lozend uit het colosseum
van veinzende volledigheid
merken beide ouders dat
langzaam de garantie van
T-Mart begint weg te stromen.
Zij weten niet meer hoe het moet.
er welt een nieuwe angst:
nog e \ven en hun zelfbesef hun
rauw gemis wordt hun ontnomen.
Misschien bestaat er omgekeerde
infiltratie. Misschien hebben zij
zich lang geleden al in hun
frêle uitbreiding vergist.
Misschien was er nooit geboorte,
was er uitsluitend amputatie
en zijn ze door de kwadratuur
van missen voorgoed uitgewist.
Misschien draait T-Mart
om hun halzen een zwart lint.
Misschien worden zij in
wurgsprong vergeten,
misschien zijn zij in
ademnood hun
eigen kind.
Niets dringt nog tot hen door,
niet het kakofone van commercie
maar ook geen verre tegentonen,
niet de klanken eenzang symfonie,
stem van iemand die zij kennen;
iemand die zij in zich wensen
zingt hun ademgevend voor:
Bij T-Mart ontvangt u
zestig Melkwegpunten als u
schappend stukjes buitenwacht
in uw singelasingelawinkelwagen deponeert.
In T-Mart wichelt weldaad.
U komt straks ook. Reken maar!
De ouders nee zij horen niet
hoe vanuit het roezend verre
in het holst van mond en middenrif
een angelheaded hipster de tinkeling
van zoveelduizend kassa’s assembleert.
Een ode aan het kijken.
Onder deze titel is een tentoonstelling te zien (museum Meermanno 4 maart tot 30 mei 2010) waarin de poëzie van Joost Zwagerman (1963) in samenhang met het werk van veertien kunstenaars getoond wordt.
Het gaat in dit samenspel tussen beeld en tekst niet om eenrichtingverkeer. Soms inspireert het gedicht het beeldend werk, soms andersom. Zo maakten Harald Vlugt en Emo Verkerk recentelijk nieuw werk bij gedichten van Zwagerman.
Bij latere samenwerkingsverbanden treedt de fotografie meer op de voorgrond, zoals in de fotoserie Kristal van Paul Blanca met daarbij het gedicht ‘Hemellichaam’(2008). Recenter nog schreef Zwagerman het gedicht ‘Alles sal reg kom’ bij een foto van Rineke Dijkstra van een meisje dat Zwagerman deed denken aan het meisje van Versponck. Daarnaast zijn er foto’s te zien van Koos Breukel, Charlotte Dumas en Erwin Olaf.
Bronnen:
- Joost Zwagerman “Beeld verplaatst” Arbeiderspers 2010.
- Ron Rijghard “Ik deug alleen voor de poëzie – dichters over gedichten –“ NRC boeken 2010.