Drieluik met het Laatste Avondmaal.
Drieluik met het laatste avondmaal |
Het is een drieluik, maar we zien eigenlijk een vijfluik. Dat komt omdat men in de 20ste eeuw de buitenluiken overlangs gespleten heeft, zodat men zowel de voor- als achterzijde tegelijk kon exposeren.
In geopende toestand zag het drieluik er oorspronkelijk zo uit.
Drieluik met het laatste avondmaal |
Het middenpaneel toont het Laatste Avondmaal en de Voetwassing van Petrus. Rechts boven ziet men in de lunet een putto met de wapenschilden van familie Pauw en Sas. Op het linker luik ziet men op de voorgrond drie knielende kartuizers, Jacobus Pauw, Vincentius Pauw en Petrus Sas en achter hen de heiligen Laurentius en Sebastiaan. Op de achtergrond is het tafereel met Christus in de Hof van Olijven geschilderd. Op het rechter luik knielt Digna Sas met achter haar de heiligen Joris en Johannes de evangelist en geheel op de achtergrond de kruisdraging.
Wanneer het drieluik was gesloten, zag men op het linker luik de Heilige Nicolaas en op het rechter de Heilige Catharina.
Drieluik met het laatste avondmaal (buitenluiken) |
Het kartuizerklooster Nieuwlicht in Utrecht
De orde van de kartuizers is in 1084 gesticht door de H. Bruno van Keulen, die in de Franse Alpen bij Grenoble een kluizenaarsgemeenschap stichtte, “cartusia” (Latijn) “chartreuse”(Frans) “kartuis”(Nederlands). Een kartuis is een gemeenschap van monniken, die in afzondering een contemplatief leven leiden. Zij woonden in aparte huisjes of cellen met elk een eigen tuintje, gerangschikt rondom een centrale binnenplaats. Zij komen bijeen in een kapel voor het uitgebreide officie en de mis. Verder kent een kartuis een kapittelzaal, een bibliotheek en een refter, waar de monniken op zon- en feestdagen gemeenschappelijk de maaltijd gebruiken. Zij leven volgens een strenge kloosterregel, die deels is gebaseerd is op die van de benedictijnen en deels teruggaat op geschriften van de oude Egyptische woestijnvaders. De orde verbreidde zich eerst over Frankrijk, maar weldra ook over de rest van Europa. In ons land werden o. a. kartuizerkloosters gesticht in Amsterdam, Arnhem, Geertruidenberg, Delft en Utrecht.
Het kartuizerklooster Nieuwlicht in Utrecht (Het Utrechts Archief) |
Het Utrechtse klooster, Nova Lux of Nieuwlicht, was in 1392 gesticht door Zweder van Gaesbeek ten
noordwesten van de stad, daar, waar thans de Laan van Chartroise loopt. In 1394 waren de bouwwerkzaamheden zover, dat het kapittelhuis, het kleine pand en de helft van het grote pand konden worden ingewijd. In 1396 werd begonnen met de kerk, die in 1410 gereed kwam. Daarna ontstond er stagnatie ten gevolge van de Elisabethvloed, waarbij het klooster veel bezittingen hadden verloren, en doordat de monniken tijdens het zogenaamde Utrechtse Schisma van 1427 tot1432 uit hun klooster werden verbannen. In 1438 wordt de kerk uitgebreid met een kapel en in de jaren erna worden altaren in opdracht gegeven of geschonken. Nieuwlicht was omstreeks 1500 een bloeiende gemeenschap met zo’n 14 à 15 monniken. Een aantal van hen was afkomstig uit voorname families. In de 17de eeuw was een groot deel van de kloostergebouwen nog intact, maar nu zijn alleen het poortgebouw en de bijbehorende boerderij overgebleven.
Universiteitsbibliotheek Utrecht |
In hun cel hielden de monniken zich niet alleen bezig met gebed en meditatie, maar ook met het afschrijven van boeken voor de bibliotheek. Het waren sobere handschriften. In de bibliotheek bevonden zich echter ook kostbare, met miniaturen verluchte handschriften afkomstig van schenkingen. Zoals de Postilla in Prophetas van Nicolaus de Lyra. Het fraai verluchte handschrift was een geschenk van de Domkanunnik Otto van Moerdracht bij zijn intrede in het klooster in 1423. Tijdens de troebelen, die voorafgingen aan de alteratie in 1580, waarbij de openbare uitoefening van de Rooms Katholieke religie verboden werd en de kerken bestemd werden voor de reformatorische godsdienst, is het klooster niet geplunderd of gestormd. Wel werden er in 1578 staatse soldaten gelegerd, die moesten voorkomen, dat de Spanjaarden er zich zouden nestelen. De monniken zochten hun heil binnen de stad. Net als de andere kloosters werd ook Nieuwlicht na 1580 opgeheven en de goederen werden genaast door de stedelijke overheid.
Het kartuizerklooster Nieuwlicht in Utrecht (Het Utrechts Archief)
In 1585 werd de boekerij overgebracht naar de Janskerk, waar door de vroedschap een bibliotheek was ingericht, die in 1636 tevens universiteitsbibliotheek werd. De bibliotheek van het klooster is voor een groot deel bewaard gebleven. In de Universiteitsbibliotheek van Utrecht bevinden zich 145 handschriften en 68 vroeg drukken, die afkomstig zijn uit Nieuwlicht, dat duidelijk een centrum van geleerdheid en cultuur was. Ook de andere roerende bezittingen, waaronder geschilderde altaarstukken kwamen in handen van de stad.
Jan van Eyck (en Leerling?) (New York, The Frick Collection)
Een van de schilderijen, die zich ooit in het klooster Nieuwlicht bevonden, was het paneel met Elisabeth en Barbara, die de kartuizer prior Jan Vos aanbeveelt bij Maria. Het werd in 1441 door de prior van het kartuizerklooster in Brugge in opdracht gegeven aan Jan van Eyck, die echter in juni van datzelfde jaar overleed. Het moet zijn voltooid door een van de leerlingen of assistenten van Jan van Eyck. In 1450 werd Jan Vos prior in Nieuwlicht. Het paneel nam hij mee naar Utrecht, waar het op het Barbaraaltaar werd geplaatst.
Zie ook poëzie bij het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck ‘Licht’ (01), ‘Licht’ (01a) en ‘Google Heaven’
Jan van Scorel ‘Kruisigingstriptiek’
Een ander stuk, dat waarschijnlijk afkomstig is van Nieuwlicht, is het kruisigingtriptiek uit omstreeks 1535 in het Catharijneconvent. Het is geschilderd door Jan van Scorel, die in die tijd in Utrecht werkte en woonde en daar een groot atelier had Het middenpaneel en de binnenluiken zijn voornamelijk atelierwerk.
Jan van Scorel ‘Kruisigingstriptiek’ – buitenluiken – |
De buitenluiken zijn grotendeels eigenhandig. Op het rechter buitenluik zijn twee kartuizers te zien.
Nadat Nieuwlicht was opgeheven en de goederen overgingen in handen van de stad, zullen de schilderijen net als die uit de andere genaaste kloosters zijn ondergebracht in de stedelijke gasthuizen en andere openbare gebouwen. Zo weten we uit inventarissen van het Antoniusgasthuis uit 1641 en 1719, dat zich daar schilderijen van de kartuizers bevonden, waaronder waarschijnlijk ook het hier besproken drieluik en de andere twee bewaard gebleven stukken. Later in de 18de eeuw, toen men dergelijke middeleeuwse stukken steeds minder ging waarderen en nogal wat interieurs zijn aangepast aan de smaak van de tijd, zijn veel schilderijen overgebracht naar de Aalmoezenierskamer aan de Brigittenstraat. Daar waren zij opgeslagen in een vertrek, waarboven een turfzolder lag, die in november 1816 onder het gewicht van de grote hoeveelheid turf instortte. Hier moeten veel van de eronder opgeslagen schilderijen verloren zijn gegaan. Wat nog enigszins toonbaar was, werd vervolgens
op het stadhuis geveild en verkocht. Hieronder zal zich ook de drie bewaarde stukken uit Nieuwlicht hebben bevonden. De Jan van Eyck is in 1857 in Keulen geveild en was daarvoor eigendom van een zekere Nieuwenhuis. De triptiek in het Catharijneconvent komt uit de pastorie van de neogotische St. Vituskerk in Hilversum en was, mag men aannemen, afkomstig uit de voorganger van deze kerk. Het zal evenals het drieluik met het Laatste Avondmaal tijdens bovengenoemde verkoping zijn verkocht.
Drieluik met het laatste avondmaal (binnenluiken – details -) |
De stijl van het drieluik.
Het drieluik met het laatste avondmaal, dat dateert uit 1521 verschilt in stijl sterk met het Scoreldrieluik, dat ook uit Nieuwlicht afkomstig is. Het laatste is een duidelijk product van een renaissancistische schilder. Jan van Scorel verbleef van 1521-1524 in Rome. Hij was daar door paus Adrianus VI benoemd tot conservator van de pauselijke kunstcollectie en had er kennis kunnen nemen van de nieuwste artistieke ontwikkelingen. In de achtergrond van zijn kruisigingtriptiek zijn Romeinse ruïnes verwerkt, de soldaten dragen Romeinse helmen en wapenrusting en er zijn directe ontleningen aan fresco’s uit de school van Rafael.
Drieluik met het laatste avondmaal (middenpaneel – details -) |
Het drieluik Pauw Sas is daarentegen een typisch voorbeeld van het laatgotische maniërisme.
Elementen van de architectuur zijn wel ontleend aan de klassieke oudheid, maar dan gecombineerd met gotische details en vormgevoel. De kapitelen zijn erg druk en gecompliceerd en missen de klassieke rust van de Romeinse voorbeelden.
Meester van de Von Groote Aanbidding, verblijfplaats onbekend
Wij vinden een dergelijke vertaling van antieke voorbeelden vooral bij veel Zuid Nederlandse, met name Antwerpse stukken.
Jan Gossaert (Amsterdam, Rijksprentenkabinet) | Jan Gossaert (Toledo, Toledo Art Museum) |
Wij treffen het tevens aan in het werk van Jan Gossaert, die van 1517 tot 1525 werkzaam was aan het hof van de Utrechtse bisschop Philips van Bourgondië, die in Wijk bij Duurstede resideerde.
Zie ook poëzie bij het werk van Jan Gossaert, ‘Venus of Vanitas’
Drieluik met het laatste avondmaal (middenpaneel – detail -) |
Meester van de Von Groote Aanbidding (Brussel, Museum voor Schone Kunsten) |
Meester van de Antwerpse Aanbidding |
Ook de figuren en de compositie, lijken beïnvloed door Antwerpse voorbeelden.
Daarnaast zijn er ook verbindingen met Noord-Nederlandse kunst. Zo zijn er een aantal overeenkomsten met de miniatuur met het Laatste Avondmaal in het Getijdenboek van Catharina van Kleef, dat omstreeks 1440 in Utrecht is verlucht (New York, Pierpont Morgan Library). Zie de hondjes, de drinkende apostel en de twee apostelen en profil en de op de rug geziene apostel met het onder zijn gordel gestopte mutseinde.
Het handschrift zal in het begin van de 16de eeuw in bezit geweest zijn van de erfgenamen van Catharina van Kleef, waarschijnlijk de Hertog van Gelre. Het is daarom zeer onaannemelijk, dat de schilder van het drieluik deze miniatuur ooit gezien heeft. Waarschijnlijk heeft hij zich gebaseerd op een compositie, waarvan ook de miniaturist gebruik heeft gemaakt. Ook bij andere miniaturen is de Meester van Catharina van Kleef uitgegaan van bestaande schilderijen.
Drieluik met het laatste avondmaal middenpaneel – detail – |
Meester van de Adair Getijden (Amaterdam, Bibliotheca Philosophica Hermetica) |
Een opvallend kenmerk van de figuren op het drieluik zijn de nogal vierkante koppen met een hoge haarlijn. We vinden dit ook bij de miniaturen van de Meester van de Adair Getijden, die tussen 1480-1490 werkzaam was, waarschijnlijk in Utrecht of Gelre.
Meester van het Bartholomeusaltaar (Neurenberg, Germanisches Nationalmuseum)
In het begin van de 16de eeuw zien we dit soort koppen ook bij de Meester van het Bartholomeusaltaar, die waarschijnlijk in Nijmegen zijn atelier had en niet, zoals tot voor kort werd aangenomen, in Keulen.
Acanthusblad, Drieluik met het laatste avondmaal middenpaneel – detail – |
Acanthusblad, Meester van de Adair Getijden – detail – (Amaterdam, Bibliotheca Philosophica Hermetica) |
Het krullende acanthusblad, rechts boven in de lunet op het middenpaneel, vertoont overeenkomsten met dergelijke acanthusbladeren in de miniatuurkunst, bijvoorbeeld bij de decoratie in de reeds genoemde Adair Getijden. Waar was de maker van onze triptiek werkzaam? Utrecht ligt het meest voor de hand. We hebben helaas geen goed vergelijkingsmateriaal. Terwijl er veel Utrechtse beeldhouwkunst uit het begin van de 16de eeuw bewaard is gebleven, hebben we bijna geen enkel Utrechts schilderij uit die periode.
Jacob van Utrecht, Keulen, Wallraf-Frichartz-Museum
Een van de Utrechtse schilders uit het begin van de 16de eeuw, van wie werk bewaard is, Jacob van Utrecht, was het grootste deel van zijn leven in Antwerpen en Lübeck actief. Zijn schilderijen lijken in het geheel niet op onze triptiek.
Jacob Cornelisz van Oostsanen ‘Drieluik met het laatste avondmaal’ |
Het Drieluik met het laatste Avondmaal werd lange tijd toegeschreven aan Jacob Cornelis van Oostsanen. Aan deze toeschrijving wordt sinds 1946 geen geloof meer gehecht. De schilder blijft vooralsnog een anonymus.
Er is een tweetal namen van schilders bekend die verbonden waren aan het klooster Nieuwlicht ten noorden van de stad Utrecht waar het schilderij voor gemaakt is. Te weten Jan Huemen en Dirck Rutenberch, ook bekend als Dirk van Oudheusden. Rutenberchs zoon, Ghijsbert, was monnik in Nieuwlicht en werd er in 1539 begraven, onder een schilderij dat hij drie jaar eerder had voltooid. Ook Jan Huemen vond er zijn laatste rustplaats. Zijn naam komt rond 1525 voor in de necrologie van het klooster. Van geen van beiden is werk overgeleverd, dat met zekerheid kan worden toegeschreven.
De perspectivische studie en classicistische motieven, wijzen op invloed van de schilderkunst van de Italiaanse Renaissance, terwijl de focus op de textuur en val van de draperieën en rotsachtige formaties in het landschap het schilderij in de traditie van de Noord-Nederlandse schilderkunst plaatsen. De schilder zal zelf niet naar Italië zijn gereisd maar beïnvloed zijn geraakt door bijvoorbeeld het werk van Jan Gossart, die tussen 1517 en 1525 voor het hof van Philips van Bourgondië in Wijk bij Duurstede werkzaam was.
Bronnen:
H.L.M. Defoer 2010
Liesbeth M. Helmus, publicatie Centraal Museum Utrecht 2011
Drieluik met het laatste avondmaal in het depot van het Centraal Museum in Utrecht