Gabriël Metsu ‘Een briefschrijvende man’
Het Water en de Zwaan
– de VondelVariant –
(bij het schilderij ‘Een briefschrijvende man’ van Gabriël Metsu)
Chris den Engelsman
losjes geschilderd in de buurt van Rembrandt is hij
verliefd op een meisje van Metsu de beheerste lichtval strijkt over
ganzenveer zilveren inktstel en lakstempel maar verbergt zijn
emotie zijn hoofd loopt vol gedachten zijn papier is geduldig:
… den gloet der schoone kole; een terghsel van Natuur
met Salomons vernuft noch geene bron te blussen
geluckigh is de mont, die zulck een mont magh kussen
dat kopken van robyn voor een alleen gespaert
dat levendighe albast, die hooghsels, en dat diep,
dat ronden op zijn maet. Tuskaensch vernuft, hoe sliep
de Schilderkunst zoo lang, om entlijck dus t’ontwaecken …
geschilderd als zielsverwanten levend op de vierkante millimeter
Kan doove verf ons borst, vol sneeuw en ysgangk, blaecken?
de fijn geciseleerde duif op zijn gouden lijst mijn enige getuige
In twee varianten op de gedichten ‘Het Water en de Zwaan‘ en ‘De Zwaan en het Water‘ zijn de teksten die Hij schrijft en die Zij leest vervangen door ‘literaire ready mades’.
In de BouquetreeksVariant zijn de ready mades afkomstig uit verschillende delen van de Bouquetreeks.
In de VondelVariant zijn de ready mades afkomstig uit verschillende gedichten van Joost van den Vondel. Helemaal onderaan deze pagina vindt u de oorspronkelijke gedichten van Vondel vergezeld van enkele illustraties.
De reeks Het Water en De Zwaan // De Zwaan en het Water bestaat nu uit de volgende gedichten:
Het Water en de Zwaan
Het Water en de Zwaan De BouquetreeksVariant
Het Water en de Zwaan De VondelVariant
De Zwaan en het Water
De Zwaan en het Water De BouquetreeksVariant
De Zwaan en het Water De VondelVariant
Poezië van Vondel van waaruit de ‘readymades’ gebruikt in bovenstaand gedicht afkomstig zijn, plus bijbehorende illustraties en nog een paar extra.
Joos Winghe “Alexander de Grote, Apelles en Campaspe”
* Apelles schildert Campaspe, de favoriete concubine van Alexander de Grote.
Alexander merkt dat zijn hofschilder heimelijk verliefd is op zijn model en zal
na de voltooiïng van het schilderij, Campaspe aan Apelles schenken …
De slaepende Venus van Filips Koning
Omne tulit punctum qui miscuit utile dulci
Joost van den Vondel
Zoo raeckt Apelles* geest de bitse Nijt te boven. 1
Wanneer men ’t ziet is ’t met vertrouwen en gelooven
Schoon omgekomen, daer het werk den meester prijst.
Dit werk behoeft geen goude of diamante lijst,
Noch leent van buiten roem. men staek’ dan ydel stoffen.
De schilder heeft natuur hier net op ’t hooft getroffen:
Gelijk Pigmalion, wiens allebasten beelt, 7
Omhelzens waerdigh, van het leven niet verscheelt.
En vraeghtge wie hier slaept, en slaepende zoo schoon is:
Het is de schoone, korts verslingert op Adonis.
Men heetze VENUS, mits zy ieders hart ontvonkt
Door haer bekoorlijkheit, en wont wat zy belonkt,
En hierom hoeftze torts, noch pijlen, boogh, noch wapen.
Volkomenheit is al het lichaem ingeschapen,
En elk byzonder lidt, op zijn vereischte maet,
Staet even stout, en vol, en wraekt al wat misstaet.
Men ziet het bloet gezont door ’t blanke vel heengloeien:
Gelijk de morgenlucht, als ’t licht begint te groeien:
Gelijk een gloeientheit, by heldren zonneschijn,
Door dunne zijde van een purpere gordijn,
De witte pronkzael verft. al slaepen al de zinnen,
Noch tuight dit dat de brant natuurelijk van binnen
Niet rust te werken, en het vier in d’adren speelt,
Hoewelze uit zeeschuim en zout water wert geteelt. 24
Deze is de vruchtbaerheit, en ’t zaet, en zout der dingen.
Zy teelt, en onderhout, en haere straelen dringen
Door ’t lichaem van ’t Heelal, en worden noit gestuit.
Zoodaenigh beelden haer van outs de wijzen uit,
Niet om afgodery te planten en leeraeren * ,
Maer ons de werken van natuure t’openbaeren.
De leerzucht volght hier vlak het leven, geen papier
Noch print, noch stambeelt, om door zulk een middel ’t vier
Des kunstbeminners meer t’ontvonken en ontsteeken
Door levend vleesch, geen verf, met kunst op doek gestreken.
Is Cipris slaepende zoo schoon datze ieder blaek’, 35
Zy zal noch schooner zijn in ’t oogh, wanneerze ontwaek
Uit haeren zoeten droom. dan zullenze al bewogen
De ziel zien speelen in den spiegel van haere oogen,
Een hemelsch diamant, als flonkrende gestarnt,
Dat in onze oogen uit den derden hemel barnt.
Ontluiktze dan den mont, nu stom en zonder spreeken,
Hoe zalze ’t hart van Mars niet morselen en breeken, 42
Dien zy in haeren schoot ontharnast en onthaelt,
Waerop een luchte wolk van minneschuttren daelt,
Om bey de harten der gelieven aen te prikken,
Dan met hun vleuglen weêr te koelen en verquikken.
Een schilder, die natuur best uitbeelt quijt zich braef.
Wie zich aen iemant bint blijft eeuwigh ieders slaef.
Omne tulit punctum qui miscuit utile dulci
Wie het nuttige aan het aangename paart, verwerft bijval
1 Apelles* (ca.352 – 308 VC) werd geboren op Kos en was een van de beroemdste
antieke schilders.
7 Pigmalion was de vrouwenhatende koning van Cyprus. Hij smeekte Afrodite
het door hem zelf vervaardigde beeld ziel en leven te schenken.
24 Venus werd volgens de mythe uit zeeschuim geboren.
35 Cipris (Kypris). Een van de vele namen van Afrodite (Gr)
of Venus (Rom). Zij werd geboren (zie 24) in Cyprus of Cythera
42 Mars en Venus worden meestal als een echtpaar voorgesteld
morselen: breken.
Joos Winghe “Muziekgezelschap”
Op de zelve slaepende Venus
Joost van den Vondel
Men brogt, toen lust en kunst in ’t renperk t’zaemen liepen,
De schaduwe en het licht op doeken en panneel.
’t Een steekt op ’t ander af. De schaduwen verdiepen.
Het licht verheft zich uit het duister. ’t eene deel
Behoeft het andere. het voorste staet in d’oogen
Heel sterk, en ’t achterste verschiet voor ons gezicht.
’t Gelyken van dees beide is van een groot vermogen.
De dwergh vergroot den reus, de hut een hoogh gesticht.
Dus baert de schilderkunst ook zoons van duisternissen,
Die gaerne in schaduwe verkeeren, als een uil.
Wie ’t leven navolght kan verzierde schaduw missen,
En als een kint van ’t licht gaet in geen scheemring schuil.
Hy schildert zonder schim en schaduw. Zoo volgt Koning
De heldere natuer: en vraeght men waer dit blykt?
Bezie dit heerlyk stuk, de levende vertooning
Van Venus, die hier slaept, en geen schildry gelykt,
Noch verf, maer vleesch en bloet. Jupijn komt neêrgesteegen, 17
Verslingert op het schoon van een volschapenheit,
Niet in zijn eigen schijn, maer als een gouden regen.
Heeft Zeuxis kloek penseel de vogels zelfs verleit, 20
Hier wort het hooft der goôn door schildery bedrogen.
Zoo wort de schilderkunst allengs in top voltogen
17 Jupijn: Jupiter (Rom); Zeus (Gr)
20 Zeuxis was een beroemd Grieks schilder (ca. 400 VC). Hij zou vruchten
zo natuurgetrouw hebben geschilderd, dat vogels erop afkwamen.
Simon Vouet “Parnassus”
The Holy Family with Sts Elizabeth, John the Baptist and Catherine | Toilet of Venus | Woman Playing the Guitar |
Jacopo Tintoretto “Susanne en de ouderen”
Op een Italiaensche Schildery Van Susanne
Joost van den Vondel
De zuivere SUSAN, schier naeckt, en badtgereet,
Bewaert noch d’eerbaerheit van vore met haer kleet,
Zoo zuiver als het vleesch, en ziet eerst om, beladen
Of iemants oogh zich zoeckt in ’t eenzaem te verzaden
Met aen te zien hetgeen den man alleen betaemt.
Zy verft zorghvuldighlijck met schaemroot en beschaemt
De wang, uit achterdocht voor onbeschaemde schalcken.
Haer flonckrende oogen zien noch wackerer dan valcken
Door lommer, en door loof; dat voelt alree het vuur,
Den gloet der schoone kole; een terghsel van Natuur,
Met Salomons vernuft noch geene bron te blussen.
Geluckigh is de mont, die zulck een’ mont magh kussen,
Dat kopken van robyn voor een alleen gespaert.
Maer let aendachtighlijck met welck een’ schuwen aert
Zy u den rugge biet om ’t voorste te beschermen.
Bezie de schouders eens, den neck, den rugh, en d’armen,
Dat levendighe albast, die hooghsels, en dat diep,
Dat ronden op zijn maet. Tuskaensch vernuft, hoe sliep
De Schilderkunst zoo lang, om entlijck dus t’ontwaecken?
Kan doove verf ons borst, vol sneeuw en ysgangk, blaecken?
Hier leeft geen Schildergeest met verwen, en penseel;
Hier hangt geen kunstigh beelt zoo los uit zijn panneel;
Het schijnt door Angelo uit marmersteen gehouwen.
’t Gezicht van zulk een deught en kuische zon der vrouwen
Verruckt ons t’overtreên de steenigende wet,
Die met een hagelbui den gryzen ’t hooft verplet.
Hier voelt Sint Pauwels zelf den zelfstrijt door zijn leden,
En sneuvelt, zoo hy niet gewapent met gebeden
Van boven wort gesterckt door hemelsche genâ.
De Schildergeest heeft schult: men wijte hem de scha
Der zielen, die in ’t net van deze vlechten dwalen;
Naerdien hy zijn penseel ontvonckte aen zonnestralen
Van oogen, daer de Min hem levende uit verscheen.
Had Josef deze vrouw haer schoonheit zien ontkleên,
Zy hoefde hem met kracht den mantel niet t’ontrucken;
Hy hadze zelf gesmeeckt, en onder ’t nederbucken
Aenminnigh aengezocht, ’t en waer een Engel zelf,
Zijn hoeder, afgedaelt van ’t starrelicht gewelf,
Zijn hart in steen verkeerde, en uitdoofde al de vieren,
Die door ’t ontvonckbre bloet en zeên en aders zwieren.
O Schoonheit, al te kuisch, en waert een Konings gunst,
Zoo strijckt Natuur de vlagh, ter eere van de Kunst.
Jacopo Tintoretto “Susanne en de ouderen” |